Een film van Jaques Feyder
Gemiddelde en avantgarde
Over de menigte bioscoopprogramma's, die week aan week weer gevuld moeten worden beslist (daar is niets aan te doen) het gemiddelde. Een filmproductie, zonder uitzondering op superieur werk gebouwd, is een onbestaanbaar iets; men kan zich zulk een toestand van artistieke volmaaktheid niet eens voorstellen en het is per slot van rekening ook maar gelukkig, dat men de bijzondere verschijningen steeds als zeldzaamheid mag begroeten. Men stelle zich even voor, dat zij regel werden! Hoe vervelend zou het hoogste worden!
Maatstaf voor de filmproductie van een bepaald land of een bepaalde industrie zal dan ook wel altijd het peil van het gemiddelde blijven. Vroeger was dat gemiddelde overal even miserabel; men denke aan den tijd, toen ‘Het Cabinet van dr Caligari’ reeds als een meesterwerk werd geprezen.... wat het in zekeren zin toen ook was, omdat het immers een uitzondering op den regel van het algemeene niveau beteekende! Tegenwoordig is het gemiddelde zooveel aesthetischer, beter geperfectioneerd, beter gefotografeerd en gemonteerd dan het gemiddelde van 1925, dat wellicht een middelmatige film van thans op wezens van 1925 den indruk zou maken van een weergalooze prestatie. En wat zouden zij wel gezegd hebben van het bizonder aardige ‘Rothschild’ met Harry Baur?
Toen de Fransche gemiddelde film, in de jaren na 1925, nog in een zeer primitief stadium verkeerde, was, merkwaardig genoeg, juist Frankrijk het land van de artistieke avant garde. Toen was het de Duitsche gemiddelde film, die op een zeer behoorlijk niveau stond
Momenteel is het anders gesteld; de Fransche filmindustrie heeft haar achterstand ruimschoots ingehaald, zoodat haar gemiddelde dat van de meeste landen (artistiek gesproken) zelfs overtreft. Het is, alsof de dood der Fransche avant-garde noodzakelijk was om de Fransche film in het algemeen een behoorlijke basis te verschaffen. Een regisseur als Rene Clair, oorspronkelijk behoorend tot die experimenteerende avant-garde, heeft er veel toe bijgedragen (o.a. door zijn plotseling beroemd geworden ‘Sous les Toits de Paris’) om aan den gemiddelden Franschen filmstijl een ‘grammatica’ te geven; de kijk van Clair op het Parijsche volk is thans de kijk van allerlei filmregisseurs, die vroeger vermoedelijk hun oogen totaal anders zouden hebben ingesteld. Waarschijnlijk herinnert men zich ook nog het oude ‘Ménilmontant’ van Kirsanof. dat duidelijk de tegenwoordig tot gemiddelde geworden opvatting van de Fransche film aankondigt?
Terwijl dus de Fransche film als geheel gezien mag worden, is de avant-garde vrijwel verdwenen. Men kan dit als een gevolg van de verbetering van het algemeene peil beschouwen; vroeger bestond er een volstrekt verschil tusschen artistieke ‘voortrekkers’ en antiartistieke industrie, tegenwoordig kan de man met artistieke aspiraties gemakkelijk zijn ideëen kwijt aan een gemiddeld industrieproduct. Niet altijd strekt dit tot heil van de vroegere avantgarde; er bestaat kans, dat het scheppend vermogen der kunstenaars afneemt naarmate de algemeene gangbaarheid van artistieke effecten toeneemt: zij worden knapppe vaklieden met enorme routine, maar komen niet meer tot eigen werk in den volsten zin van het woord.
* * *
De regisseur Jacques Feyder moge hier dienen als een concreet voorbeeld van de ontwikkeling der Fransche filmindustrie. Hoewel hij altijd in het industrieel verband heeft gewerkt, gold hij in de jaren na 1925 toch als een vertegenwoordiger der avant-garde. Zijn ‘Crainquebille’ (met Maurice de Féraudy) genoot dëstijds een zekere vermaardheid; zijn ‘Visages d'Enfants’ mag wel beschouwd worden als een voorstadium van ‘La Maternelle’: in beide films betoonde Feyder zich een zeer zuiver waarnemer van den ‘gewonen’ Franschman en het ‘gewone’ kind. Technisch een groote vooruitgang was nog zijn ‘Thérèse Raquin’, naar het gegeven uit den roman van Zola; een psychologisch verantwoorde verfilming van twee bekrompen menschenlevens van een kleine burgertragedie, maar zoo voortreffelijk gezien. dat dit werk van Feyder een bijzondere reputatie verwierf, en niet ten onrechte.
Dit zijn slechts enkele grepen uit het oeuvre van dezen regisseur. Hij ging later, als zoovelen, naar Amerika, maar kwam er niet tot zijn recht: men hoorde niet veel meer van hem. In ieder geval ontwikkelde Feyder zich tot een knap vakman onder de knappe vaklieden. zooals ook zijn nieuwe film Le Grand Jeu, dien hij na zijn terugkeer in Frankrijk gemaakt heeft, bewijst. Van den vroegeren avantgardist Feyder vindt men hier echter alleen sporen terug; de regisseur Feyder is geworden tot niets meer of minder dan een bekwaam verfilmer van een romantisch onderwerp: liefde in het Vreemdelingenlegioen. Hij toont zijn stof te beheerschen, hij is een representant van het nieuwe. betere gemiddelde, met dien verstande. dat hij niet meer specifiek Fransch is: afgezien van nog typisch Fransche détails (zooals b.v. de uitmuntend door Françoise Rosay gespeelde Madame Blanche) zou deze film ‘Le Grand Jeu’ bijna door een vlotten Amerikaanschen regisseur gemaakt kunnen zijn.
* * *
De geschiedenis vertoont eenige overeenkomst met Sternbergs ‘Marokko’. Pierre Martel, in Frankrijk verboemeld, wordt door zijn relaties buitenslands gezonden, omdat men van dezen verkwistenden heer af wil zijn: Florence, de vrouw van zijn liefde (ongeneeslijke liefde uiteraard) laat hem in den steek. omdat zij aan luxe verslaafd is. Pierre. vereenzaamd en innerlijk toch gebonden aan de hartelooze. wordt legioensoldaat; hij ontmoet in Marokko eindelijk 'n cabaretzangeres. Irma. gelijkend op zijn verloren beminde. die hem weer aan het leven doet hechten. Van de vele gebeurtenissen. die met deze ontmoeting samenhangen, is de belangrijkste Pierres voornemen om naar Europa terug te keeren. met Irma, daartoe in staat gesteld door een erfenis: maar voor die terugkeer een feit wordt, komt Pierre toevallig zijn vroegere geliefde tegen: de binding blijkt nog te bestaan, de geliefde Florence. niet wetend van de erfenis. weigert ook nu hem te volgen: Pierre. die nu plotseling weer de fatale liefde op zich voelt drukken. laat Irma naar Europa gaan en keert zelf naar het Legioen terug: de vrouw van den waard van het hotelletje. madame Blanche. legt hem de kaart en voorspelt hem den dood.
Romantiek en sensatie genoeg dus. De film is minder homogeen dan ‘Marokko’, en Line Clevers. de cabaretzangeres. die hier Marlene Dietrich (zij het op een origineele manier) concurrentie aandoet, zingt niet zoo fataal als haar kunstzuster. Marie Bell speelt echter met veel talent zoowel de eerste, mondaine, als de tweede. eenvoudige geliefde van Pierre; in de laatste creatie is zij ongetwijfeld verreweg het best, het meest Fransch ook. Pierre Richard Willm als Pierre Martel, de legioensoldaat, is een knappe jongen en lang geen slecht acteur, en zijn kameraad Nicolas Ivanof (Georges Pitoëff) mag er ook zijn. Françoise Rosay is echter stellig de beste van het ensemble in haar sober en expressief gespeelde rol van Madame Blanche. de waardin en kaartlegster.
Van de persoonlijkheid van den regisseur, die ‘Thérèse Raquin’ maakte, brengt ‘Le Grand Jeu’ geen nieuws. Des te meer van de eenzaamheid en de liefde, die bij Marokko en het Vreemdenlegioen hooren als het schuim bij de golven der woelige baren.
M.t.B.