Serajewo 1914

Een romankroniek van een Oostenrijksch officier
Reisschetsen over den Balkan en Polen

Bruno Brehm, Voor hun Vaderland (Karavaan-serie, Boucher, Den Haag, 1935)
A. den Doolaard, Van Vrijheid en Dood (Em. Querido's Uitg.-Mij., Amsterdam, 1935)

MEN VINDT in de litteratuur zoowel schrijvers, die op een meesterlijke wijze een stof zonder eenige beteekenis voor het ‘ongewapend oog’ tot een belangrijk boek weten te maken, als schrijvers, die over een uiterst boeiende stof een boek schrijven, dat zijn beteekenis in hoofdzaak dankt aan dat materiaal. (Over de schrijvers, die er helaas ook in groote getale zijn, die zelfs een boeiende stof volkomen weten te bederven, spreek ik maar niet; ieder wil hun bestaan wel als vanzelfsprekend op den achtergrond veronderstellen).

De Oostenrijksche schrijver Bruno Brehm, gewezen artillerieofficier en ‘oud-strijder’ uit den wereldoorlog, behoort, voor zoover men af mag gaan op den hierboven genoemden roman, in hooge mate tot de auteurs, die in staat zijn een boeiende stof te behandelen, zóó, dat de lezer zich als het ware verplaatst in de gebeurtenissen, maar van Bruno Brehm zelf weinig ziet. Brehm laat eenvoudig zijn personages aan het woord, zonder zelf in te grijpen; iets, wat volgens sommigen den waren romanschrijver teekent. De auteur mag, zoo decreteerde een der theorieën over den roman, alleen in dien roman spreken via de objectiviteit der verbeelding; zoodra hijzelf een rol gaat spelen, ‘ontaardt’ de roman in een essay of een brochure. Ik ben zoo vrij in het algemeen niets van die theorie te gelooven; zij is typisch de theorie van het naturalisme, dat in de ‘uitbeelding’ een evangelie had gevonden; en ik ken romans, die mij buitengewoon geboeid hebben, juist, omdat de schrijver er onverholen uit naar voren kwam. Men behoeft niet eens naar het buitenland te gaan om een voorbeeld te zoeken; Max Havelaar is onmiskenbaar Multatuli zelf, zonder de autobiographie van Multatuli zou er nooit een Max Havelaar geweest zijn. Is daarom Max Havelaar een inferieure roman? Alleen voor hen, die De Jordaan van Is. Querido een meesterwerk achten.

 

Ontdoet men de bewuste theorie van haar despotische algemeenheid, dan blijft er echter één ‘waarheid’ van over, en wel deze: iemand, die een ‘uitbeelder’ is en in dat ‘uitbeelden’ iets vermag te bereiken, bederft dikwijls zijn roman, wanneer hij probeert allerlei goedkoope eigen levenswijsheid binnen te smokkelen. Men kan n.l. een zeer goed ‘uitbeelder’ zijn en tegelijkertijd in het theoretiseeren en betoogen zwak of middelmatig. Wellicht heeft het besef, dat zij eigenlijk weinig origineele ideeën te verkondigen hadden, de naturalisten er toe gebracht, hun leer van den schrijver, die achter zijn werk moet verdwijnen, zoo stellig als vaste wet op te stellen. Men zou de wet dus liever veranderen in een advies: ‘In der Beschränkung zeigt sich der Meister’.

Dat advies kan dan naar twee zijden worden toegepast: de ‘uitbeelders’ kunnen er uit opmaken, dat zij zich van eigen inmenging in den roman moeten onthouden, als zij op dat gebied niets te zeggen hebben, de ‘betoogers’ kunnen er uit leeren, dat zij zich niet aan de uitbeelding moeten wagen, als zij daarvoor geen talent hebben.

Servië en Oostenrijk; Serajewo.

Wat nu den roman Apis und Este (door S. Vestdijk uitstekend vertaald onder den titel Voor hun Vaderland) betreft, men heeft hier te doen met een boek van een ‘uitbeelder’, die zelf achter zijn schepping verdwijnt. Natuurlijk zit hij erin, want hij heeft zijn roman geschreven en niet ‘overgeheveld’ uit de ‘werkelijkheid’; alles is hier betrekkelijk, ook het verdwijnen in een boek. Maar Brehm moge dan door de keuze van de stof en de wijze van vertellen blijk geven van een persoonlijk inzicht, hij is toch overal en in de eerste plaats objectief kroniekschrijver van boeiende historische gebeurtenissen. Het maakt zijn werk sympathiek, dat hij ook niet veinst iets anders te zijn dan een kroniekschrijver, die zijn gebeurtenissen weliswaar arrangeert (Brehm is geen historicus, hij geeft een beeld!), maar zich toch in hoofdzaak bepaalt tot de historische stof zelf. Men kan de psychologie van zijn personages geloofwaardig achten of niet, het gaat hier in ieder geval om menschen, die geleefd hebben, en wier leven door den schrijver bovendien niet geëxploiteerd wordt voor kinderachtige liefdesgeschiedenisjes of onwaarschijnlijke romantische acrobatie. Voor hun Vaderland is vol romantiek, de romantiek schuimt er aan alle kanten overheen; maar het is de romantiek van een historische periode op en bij den Balkan, waarvan alleen een blauwkous zal veronderstellen, dat het allemaal ‘veel te erg is voorgesteld’.

Ik wil hiermee niet zeggen, dat Brehm zich in dit boek een groot schrijver betoont. Zijn hoofdverdienste is, dat hij zijn stof kent en haar zoo verwerkt dat men aan de authenticiteit van het schijnbaar romantisch gebeuren gelooft. Daarbij - ik voeg het er dadelijk aan toe - blijft Brehm voortdurend aan de kleurige oppervlakte; hoewel hij zelden banaal wordt, vindt men bij hem ook nergens een gedurfd-psychologischen kijk; het blijft de boeiende stof, die hier den lezer bezig houdt en die dank zij Brehms compositie- en schildertalent zelden verveelt en soms sterk spreekt.

Voor hun Vaderland begint met de schilderachtige samenzwering der Servische officieren in 1903 tegen Koning Alexander Obrenovic van Servië en zijn vrouw Draga Masin; leider van deze samenzwering is de hoofdpersoon van den roman, Apis, die in het vervolg van het boek echter nogal eens op den achtergrond raakt. Het is Brehm dan ook kennelijk veel minder om dezen eenling te doen (dien hij tegenover den te Serajewo vermoorden ‘Este’ Franz Ferdinand stelt), dan om de geschiedenis van de Balkan-intriges, die verband houden met het groote historische feit: de ineenstorting van het feodale Oostenrijk der Habsburgers, de opkomst van het zelfbewuste Servië. De moord te Serajewo, en de voorbereiding van den aanslag op Franz Ferdinand door den jeugdigen Princip, vormt de voornaamste partij van Brehms roman. Telkens springt hij van den Balkan naar Oostenrijk over, om den lezer voor te bereiden op de nadering van den Oostenrijkschen troonopvolger, die hier zonder geniaal doorzicht, maar toch bijzonder aannemelijk geteekend wordt als iemand, die het verval der dubbelmonarchie ziet, maar niet bij machte is den ondergang van het vooze rijk te verhinderen; het hoofdstuk, dat Franz Ferdinand op de gemzenjacht teekent, behoort tot de beeldendste van het boek. Aan de machinaties van Princip en zijn collega's wijdt Brehm lange bladzijden, die mij eerlijk gezegd tamelijk vervelen, omdat ik er de noodzakelijkheid niet van inzie; zij blijven misschien spannend, als men bijzonder van de verwikkelingen van een ‘roman policier’ houdt. De moord te Serajewo zelf brengt in Brehms schildering de spanning van dien doodenrit door de straten van een overal onveilige stad weer bijzonder goed tot uiting; al is ook hier het arrangement wel duidelijk (Serajewo ‘de sleutel van Europa's noodlot’), men betrapt Brehm toch nergens op sentimenteele of al te pathetische inlasschingen.

In het laatste gedeelte duikt Apis, dien men een tijdlang uit het oog verloren heeft, weer op. Zijn noodlot is, dat hij in conflict komt met de autoriteiten van zijn eigen land; als hartstochtelijk voorvechter van de Groot-Servische idee wordt hij in 1917 gefusilleerd.

Von Salomon en Brehm.

Als men mij vroeg den roman van Bruno Brehm te classeeren, zou ik hem tusschen Orient Express van den Doolaard en Die Geächteten van Ernst von Salomon plaatsen; met dien verstande, dat Brehm veel dichter bij den Doolaard staat dan bij von Salomon. Evenals bij den Doolaard staat hier voorop het schilderachtige vertellen van een verhaal; maar Brehm heeft den goeden smaak, zooals ik al opmerkte, zich tot de ‘kroniek’ te bepalen en geen ongeloofwaardige ficties op de proppen te brengen, gelijk in de laatste deelen van Orient Express gebeurt. In dit opzicht, en ook door zijn grootere kennis van zaken, kan men Brehm met von Salomon vergelijken; maar overigens blijft von Salomon een veel belangrijker persoonlijkheid. In Die Geächteten spreekt ook de auteur zelf; men verneemt zijn reacties op het gebeuren, dat niet minder bloedig-romantisch is dan de gebeurtenissen van Bruno Brehm; door de persoonlijkheid Ernst von Salomon wordt het werk op een totaal ander plan gebracht. ‘Het merkwaardige van deze soort intellectueele rooversmystiek’, schreef ik indertijd naar aanleiding van Die Geächteten, ‘is, dat zij het scherpste intellect niet uitsluit; integendeel, juist die ondoorgrondelijke mystieke kern van het nationale gevoel drijft von Salomon al zijn handelingen bloot te stellen aan een cynische zelfcritiek. In dit stadium zijn intellect en mystiek geen contrasten; zij doordringen elkaar; de blinde drift van het eene wordt des te feller in haar blindheid en driftigheid beseft door de nuchtere, zakelijke scherpte van het andere’. In den roman van Bruno Brehm ontbreekt nu juist de intellectueele zelfcontrole; oppervlakkig beschouwd lijkt hij op Die Geächteten, vanwege de geaardheid van het milieu, innerlijk heeft hij er weinig mee gemeen.

Wellicht laat de uitgever, die Voor hun Vaderland in de populair geprijsde ‘Karavaan’-serie typographisch uitstekend verzorgd heeft uitgegeven, ook nog eens een vertaling verschijnen van Die Geächteten?

Het zou na den roman van Brehm, die zich in de eerste plaats tot een groot publiek richt en voor een groot publiek ook ongetwijfeld boeiende leesstof is, een climax zijn....

Den Doolaard als reporter.

Den Doolaard, bijgenaamd ‘de man, die men nooit thuis treft’, heeft over het succes van zijn roman Orient Express begrijpelijkerwijze geen gras laten groeien; nauwelijks is de Duitsche vertaling van de pers, of de onvermoeibare biedt ons een bundel reisschetsen aan onder den vervaarlijken titel Van Vrijheid en Dood. ‘Glorie en val der Comitadji's’ ‘Den Balkan Rond’, ‘Het Onbekende Polen’: men weet alleen door het lezen van de onderwerpen, dat men waar voor zijn geld krijgt.

Eerlijk gezegd, ik mag Den Doolaard liever als journalist (wat hij in deze schetsen zonder restrictie is) dan als den romancier van Orient Express. In dezen bundel schetsen is Den Doolaard niet meer en minder dan hij schijnen wil: een reporter, die uitmuntend ‘verslaat’ wat hij gezien en gehoord heeft, met een beetje grootspraak en veel pittoreske effecten, maar in het genre werkelijk knap. Van nature heeft deze auteur de schrijfvaardigheid meegekregen, zoodat hij geen moeite heeft om reisnotities, die bij een degelijker, zwaarwichtiger man misschien een academisch karakter zouden dragen, in vlot leesbaar, kleurig proza neer te werpen.

 

‘Sinds het verschijnen van De Wilden van Europa, drie jaar geleden, heb ik al weer eenige stukken van ons oude werelddeel aan mijn hielen gelapt’, verklaart Den Doolaard met onweerstaanbare H.B.S.-bravoure in zijn voorwoord; men ziet hem lappen. Het verschil tusschen zijn zwerverschap en het gewone reiziger-zijn (waarvan ondergeteekende zich nog steeds de representant gelooft) is, volgens Den Doolaard, dat de zwerver zelfstandig is, de reiziger niet; dit bij hem niet zoozeer psychisch bedoeld, als wel met het oog op de manier van zich voort te bewegen. Men zou anders ook de theorie kunnen verdedigen, dat de reiziger, die in hotels slaapt en met koffers reist, zelfstandig is, en de zwerver niet, omdat de laatste geen tijd heeft om boven de romantiek uit te komen; maar het omgekeerde is ook te verdedigen, in deze materie is alles te verdedigen, gelukkig. Laten wij dus maar niets verdedigen en zeggen, dat Den Doolaard een zeer vlot reisreporter is.

Een enkele maal is deze stijl mij wel eens wat al te gemoedelijk en joviaal, te duidelijk op de krant berekend voor een boekuitgave; maar dan zijn er ook massa's aardige anecdoten als vergoeding en bovendien goede foto's ter illustratie. Alles geurt naar brood, honing, kaas en uien, en moet men daarvoor niet dankbaar zijn, in deze door Coty vergiftigde samenleving?

 

Menno ter Braak.