Buziau in woord en beeld

Zijn leven en werk op een papieren film
Wat Minister Marchant zegt

Buziau. Uitg. Roman-, Boeken Kunsthandel, Amsterdam.

In het jaar van Buziau's veertigjarig tooneel-jubileum is thans een boek verschenen, dat een ‘historische levensfilm van den kunstenaar van den lach’ beoogt te zijn, gelijk de ondertitel aangeeft. De samenstellers hebben de vergelijking met de film zelfs doorgetrokken; ‘schrijver van het scenario’ is J.B. de Gou, de ‘regie’ berustte bij H. Hermans, de ‘montage’ werd verzorgd door O. van Palland. Men ziet, dat de invloed van de film op de litteratuur met den dag grooter wordt.

 

Deze filmcombinatie nu heeft Buziau laten vertellen van zijn leven, en de heeren cineasten hebben daar uit hun eigen geestelijk bezit een en ander aan toegevoegd. Het resultaat is een nogal chaotisch boek, waarin uiteraard een onuitputtelijke massa anecdoten te vinden is ever het afwisselende bestaan van den jubilaris, dat getuigenis aflegt van hard werken en taai volhouden. Men ziet Buziau op kermistournee, men ziet hem als professor Rikiri (een rol, die hem zijn eersten roem verschafte), men hoort veel van Buziau's werk aan en buiten de revue en natuurlijk verneemt men ook van zijn strenge principes, waarover wij in deze courant ook al eens een en ander hebben meegedeeld. Ook wordt ons de groote comicus in den boezem van zijn gezin geschilderd, terwijl een verslag van zijn geridderd-worden geenszins ontbreekt.

 

Voorts zorgden de samenstellers voor een verzameling zeer goede foto's en teekeningen, betrekking hebbende op Buziau in burger en op de planken. Dit illustratiemateriaal is werkelijk zeer te roemen en maakt het boek voor het nageslacht tot een blijvende herinnering aan de groote creaties van den kunstenaar.

De tekst, ik zei het al, is een chaos van anecdoten en lukraak er tusschendoor gewerkte bespiegelingen van de samenstellers of van uit de bladen geknipte autoriteiten. Wat men in dit werk noode mist, is een samenvattend opstel over de kunst van Buziau van de hand van een deskundige; een dergelijk stuk zou de geheele uitgave op een ander peil hebben gebracht. Nu kan men zich bezig houden met de armee van geestigheden en kleine levensdrama's, die de samenstellers vereenigd hebben tot een uitgebreide bloemlezing; en deze kant van Buziau doen zij werkelijk niet te kort. Bij de illustraties vindt de lezer dus documentair materiaal in overvloed.

Niet altijd echter is de smaak van de heeren de Gou, Hermans en Van Palland even fijn. Bepaald smakeloos is de wijze, waarop zij van de gelegenheid gebruik maken om in dit jubileumboek, waar zulks allerminst op zijn plaats is, de revuester Mistinguet te ridiculiseeren, terwijl het uitspelen van Buziau tegen de Fratellini's ook een erg goedkoop luchtje heeft. Een en ander lijkt mij allerminst in overeenstemming met het karakter van Buziau zelf en zijn altijd bescheiden persoon onwaardig.

Op deze en andere kleine vlekjes na is de uitgave in het genre wel geslaagd te noemen; er zou alleen een ander boek over Buziau te schrijven zijn!

 

De samenstellers hebben de ‘standing’ van hun biographie dus niet gezocht in een superieure samenvatting van Buziau's tooneelpersoonlijkheid; zij trachtten dat gemis te vergoeden door een aantal autoriteiten om hun meening over den jubilaris te verzoeken. Men leest hier dus met belangstelling, wat officieel Nederland over Buziau denkt.

Minister Marchant schrijft:

‘Menig Nederlander is weinig ontvankelijk voor humor. Men moet veelal ervaren, dat humor wordt vereenzelvigd met gebrek aan ernst. Dit is een bedenkelijke vergissing. Juist wanneer wij leven onder moeilijke omstandigheden, is het meer dan ooit noodzakelijk, onze zin voor humor niet te verliezen.

De groote verdienste van Buziau is, dat hij de zin voor humor levendig houdt. Wie zijn kunst begrijpt, weet dat hij, hoe ongelooflijk het sommigen moge schijnen, een ernstig man is.

 

En hij geeft ons een humor van hoog gehalte. Hij is kunstenaar. Hij zoekt nooit de minderwaardige grappigheid, die in schuine dubbelzinnigheid bestaat. Hij speculeert nooit op de lagere instincten van zijn hoorders. Daarom is Buziau een kostelijk type, aan wie ons volk veel heeft te danken. Zijn unieke talenten verdienen onze hooge waardeering Onze waardeering moet te grooter zijn, omdat wat hij ons geeft, zijn eigen schepping is.

Mocht hij ook de zure Nederlanders weten te winnen voor zijn kunst!’

Van Willem Mengelberg is er het volgende getuigenis:

‘Voor Buziau, die een buitengewoon begaafd, groot kunstenaar is, gevoel ik oprechte hoogachting en bewonderen. Zijn talenten zijn van groote waarde voor z'n landgenooten. Hij is vooral ook een voortreffelijk acteur, en een ieder is hem dankbaar, dat hij ons de sombere en droeve dingen, die wij allen op onze beurt moeten beleven, vergeten doet. Met zijn fijnen, geestigen humor, die weldadig en van onschatbare beteekenis is, doet hij ons onze zorgen en ons leed vergeten en weglachen, en dit is vooral in deze tijdsomstandigheden een troost voor ons allen. Hij is daarom een weldoener voor z'n landgnooten. Allen zijn hem daarvoor dan ook innig dankbaar, en zoowel in Amsterdam, als Rotterdam en den Haag, ja, overal waar hij optreedt, noemt men hem “onze Buus”. Hij is dan ook onze meest populaire landgenoot. Mogen wij hem nog lang behouden.’

 

Ook de collega's Jan Musch, Fritz Hirsch, Cor van der Lugt Melsert en Koos Speenhoff hebben een duit in het zakje gedaan, terwijl Roeland van Ruyven met een gedicht vertegenwoordigd is.

M.t.B.