Ervaringen uit de Chineesche provincie
Een synthese van afstand en nabijheid
A. Gervais, Aesculaap in China. Vert. door N. Brunt. (Karavaanserie. Boucher, Den Haag 1935).
Een reisbeschrijving, die werkelijk het ideaal van een reisbeschrijving nabijkomt, zal steeds twee gevaren moeten vermijden: in de eerste plaats de al te groote afstand en in de tweede plaats de al te groote nabijheid. Wie te ver blijft van het land, dat hij bereist, zal het nooit leeren kennen als een organisme, met eigen bloedcirculatie en eigen spijsvertering; zijn visie zal noodzakelijkerwijs die van den hotelgast of van den curiositeitenjager blijven, hij zal niet kunnen nalaten voortdurend zijn van huis meegebrachte normenstelsel als een scholastisch net voor de vreemde wereld uit te spannen. Wie echter al te familjaar omgaat met het vreemde, zal evenmin de ideale reisbeschrijver zijn; er zal in zijn toon een te goedkoope gemeenzaamheid komen; zijn wensch om zich volkomen over te geven aan de realiteit van het andere zal hem gemakkelijk de verschillen tusschen de volken uit het oog doen verliezen, terwijl ieder mensch toch veel langer een vreemdeling blijft in een ander cultuurmilieu dan hij in oogenblikken van gemeenzaamheid zelf wel geneigd is aan te nemen. Men moet zich voor het andere kunnen openstellen, maar men moet het op een gegeven oogenblik ook weer kunnen samenvatten; om een juiste synthese voor die twee elementen te vinden, moet men menschen- en feitenkennis hebben, niet alleen ten opzichte van het volk, dat men ‘bereist’, maar evenzeer ten opzichte van het volk, waarvoor men zijn reiservaringen opschrijft. Reizigers van onzen tijd zijn eerder geneigd hun eigen land dan het bereisde te vergeten, zooals reizigers van vroeger eeuwen zonder bezwaar hun eigen volksnormen overbrachten op de vreemdelingen, waarmee zij vol verbazing kennis maakten.
Waarschijnlijk heeft de ontzaglijke vergemakkeling van het reizen door de ontwikkeling der techniek tot die verandering van psychische instelling veel bijgedragen; de familjariteit neemt toe naarmate men het gevoel voor afstand en beperkte bewegingsmogelijkheid verliest; en het kosmopolitisme doet bovendien het aantal ‘razende reporters’, die zich over niets meer verbazen, snel toenemen.
Men kan niet anders zeggen, dan dat Albert Gervais, de auteur van het boeiende boek over China, dat ik hierboven heb aangekondigd (oorspronkelijke titel ‘Aesculape en Chine’), er met groote virtuositeit in geslaagd is een reisbeschrijving te geven, die de beide elementen harmonisch verbonden inhoudt. Hoewel Gervais zeker niet behoort tot degenen, die terugschrikken voor de intieme nabijheid, hoewel zijn kostelijk verteltalent hem dus meer in de buurt brengt van de reportage dan van de geleerden stijl, mist hij toch volkomen de vulgariteit en sentimentaliteit van zeker soort journalistieke geesten van den zooveelsten rang, wier hoofddoel het is de gemeente in patria te overbluffen met rariteiten. Het China van Gervais heeft de levende tegenwoordigheid van het geziene en gehoorde, maar de schrijver en zijn collega Morel blijven zich bewust van hun vreemdelingenschap in het enorme rijk, waarvan zij de intieme details zoo humoristisch weten naar voren te brengen.
Men kan zich dan ook best vereenigen met het oordeel van Slauerhoff, dat op den omslag van de Nederlandsche vertaling vermeld staat: ‘Na de vele litteratuur door onbevoegden is dit boek een verademing. Het is echt en geeft in dezen luchtigen vorm een dieperen kijk op de vele komische en tragi-komische aspecten van het moderne China.’ Het lijkt mij trouwens niet onmogelijk, dat Gervais eenigen invloed heeft gehad op de conceptie van Slauerhoffs romans over China, ‘Het Verboden Rijk’ en ‘Het Leven op Aarde’. Het kan ook zijn, dat er alleen maar van een gemeenschappelijke manier van reageeren op dit voor Europeanen zoo intrigeerende land sprake kan zijn; Gervais en Slauerhoff zijn beide arts, zij moeten beiden niets hebben van de zoetelijke China-litteratuur, zij hebben ook beide het contact met deze beschaving gezocht (Gervais waarschijnlijk nog intenser dan Slauerhoff), zonder het gevoel van vreemdelingschap ooit kwijt te kunnen raken. Naast deze punten van overeenkomst zijn er verschilpunten genoeg; men zal ze zelf bij lezing gemakkelijk kunnen constateeren; maar uit het werk van Gervais en uit dat van Slauerhoff komt eenzelfde visioen opdoemen, eenzelfde geur, zou men bijna zeggen, van een krioelend, statisch volk, verknocht aan zijn dooden en zijn vuurwerk, hier en daar aangevreten door de Europeesche beschaving, maar er nauwelijks wezenlijk door afgeleid van zijn traditioneele levenswijze.
Such is life in China.
Gervais (geb. 1892 te Bordeaux), werd na als arts bij de marine werkzaam te zijn geweest, op zijn verzoek in 1919 uitgezonden als geneesheer aan het R.K. Missiehospitaal en hoogleeraar aan de Chineesche school voor geneeskunde te Tsjengtoe, de hoofdstad van Szetsjwan. Het verblijf in deze (ver in het binnenland gelegen) stad is het onderwerp van zijn boek. Deze Franschman heeft de scherpe en tegelijk nuchtere oogen, die zulk een verblijf waard zijn. ‘Aesculaap in China’ is naar den vorm een onuitputtelijke voorraad avonturen en anecdotes, uitmuntend verteld met een zuiver gevoel voor de pointe; als zoodanig is het daarom eminente reislectuur. Maar het is tevens meer. Het geeft zonder veel pretentie een kleine philosophie van het Chineesche leven en zijn van de onze zoozeer afwijkende normen; en het is vooral daarom, dat ik meen, dat dit werk een uitvoerige en warme aanbeveling verdient. Gervais vertelt smakelijk, ongetwijfeld; men behoeft maar te beginnen met het relaas van zijn reisavonturen tusschen Shanghai en Tsjengtoe om zijn boek niet meer uit handen te leggen; maar wat hem zijn bijzondere beteekenis geeft, is, dat hij toch den afstand bewaart. Hij verliest zijn geheele ziel niet aan de anecdote, maar staat als interpreteerend mensch zelf op den achtergrond, geboeid door het vergelijkingsmateriaal, dat dit verblijf hem oplevert. Hij toetst de Chineesche begrippen aan de Westersche; hij neemt de moraal der Tsjeng-toeërs waar om er de moraal van Europa naast te houden; en als hij op de laatste bladzijde vooral (bij monde van een Engelschman, waarmee hij in Tsjeng-toe omging) den nadruk laat leggen op 't verschil, dan is die conclusie de vrucht van een onbevangen poging om de overeenkomsten te doorgronden:
‘De dooden zijn de ware meesters over deze beschaving, onder een uiterlijk, dat even veranderlijk is is als de kleur van een kameleon, is dit volk uiterst conservatief en blijft koppig iederen aanval op zijn familie-tradities alslaan. Opgesloten in zijn familie-verband, dat heden nog precies eender is als tweeduizend jaar geleden, wekt het den indruk, dat het tevreden is met zijn lot.... De primitieve organisatie van het onmetelijke keizerrijk, de technische opleiding van de legers met hun moderne uniformen, dat is evenmin vooruitgang als de grootspraak van de studenten....’
Een uitspraak, die men dan weer zeer concreet samengevat kan vinden in de voortreffelijke anecdote van den modernistischen student Yu-moe-tsjin, die nieuwe wegen wilde bewandelen en door zijn conservatieven vader met behulp van de listen, waarover het oude China beschikt, tot de orde werd geroepen, om op zijn beurt een traditioneele gefortuneerde Chinees te worden, levend in ‘redelijke losbandigheid’, die aan de ziel een rustig evenwicht geeft, ‘zeer na verwant aan het ware geluk, en een beter begrip van menschen en dingen’.
Chineesche moraal.
Het boek van Gervais is rijk aan zulke observaties en intelligente conclusies. Nog een enkel voorbeeld: wat Gervais zegt over het relatieve van den angst voor den dood bij de Chineezen:
‘Het hiernamaals boezemt evenmin veel schrik in; de duivels en de helsche folteringen, die in de pagoden door een menigte beelden van een aangrijpend realisme worden voorgesteld, slagen er niet in indruk te maken op absoluut ongodsdienstige en weinig geloovige menschen, en toch zijn het verschrikkelijke tooneelen, waar de veroordeelden, onder den strengen blik van den helschen rechter, op palen worden gespietst, in stukken gehakt, verbrand, verslonden, gevierendeeld en geknuppeld door de demonen, alvorens op aarde terug geworpen te worden in de gedaante van een onrein beest, schildpad, insect of slang.... De bezoekers kijken er belangstellend naar, spreken en lachen erover, maar het denkbeeld, dat een dergelijk lot hem bedreigt, komt niet in hen op.’ Kan men deze verhouding vergelijken met die van den gemiddelden Europeeschen geloovige, die tegenover een nauwkeurig geconstrueerde hel van Hiëronymus Bosch wordt geplaatst?
Over de levensvoorwaarden der Chineezen:
‘Misschien overheerscht de tragische en beangstigende rijstkwestie bij hen iedere andere overweging. Zij kennen hier het probleem van Europa niet: het grootst mogelijk aantal menschen zoo goed mogelijk te laten leven - hier bestaat het daarin om het aantal monden in logische overeenstemming te brengen met de beschikbare hoeveelheid rijst.... Toevluchten openen, de armen, de gebrekkigen en de zieken helpen, die niets tot de gemeenschap kunnen bijdragen, schijnt hun onrechtvaardig en onmenschelijk’. Welk perspectief op de Chineesche moraal wordt hier geopend!
Over den oorlog in China:
‘De oorlog, die er vrijwel endemisch woedt, wordt door bedachtzame geesten beschouwd als een ramp van den tweeden rang, en zijn verwoestingen kunnen niet worden vergeleken met die van overstrooming, hongersnood, pest of cholera. De oorlog wordt gevoerd door huurlingen, die menschen van hetzelfde ras en voor het meerendeel uit dezelfde provincie zijn. Ze hebben absoluut niets tegen elkaar’. De passages, die Gervais aan den oorlog, aan de Chineesche generaals en hun gebruiken, aan de roovers en aan de cholera wijdt, illustreeren deze these weer uitstekend; de groote chaos heerscht over al deze verschijnselen, maar het merkwaardige is, dat de Chinees aan dien chaos zijn maatstaven ontleent!
Dit zijn enkele grepen uit het boek van Gervais; men zou er meer uit kunnen aanhalen. Maar waar het thans in een zeer goede Nederlandsche vertaling en een populaire, maar uitstekend verzorgde en met geestige vignetten van Léon Holman geïllustreerde uitgave binnen ieders bereik is, volsta ik er mee voor de rest naar het werk zelf te verwijzen.
M.t.B.