Uitgaven Ned. Letterkunde

Brieven aan en over Vondel
De Bijbel en onze litteratuur.

Van de hand van mr M.L. Stibbe verscheen een boekje over ‘Geert Groote, zijn leeringen voor vroeger en nu’ (G. Niessen. Delft). De schrijver beperkt zich niet tot het geven van een overzicht van de leer van den grondlegger der ‘Broederschap des Gemeenen Levens’, maar trekt, zooals de titel van zijn geschrift al zegt, ook parallellen met het heden. Via Comenius komt hij bij de anthroposophie en de Vrije School terecht; en hieruit volgt al, dat zijn beschouwingen ietwat specifiek gekleurd zijn. Deze tendentie echter voor rekening van den auteur latend, kan men het werkje ter kennismaking met een belangrijke figuur uit de late middeleeuwen zeker aanbevelen.

Vondelbrieven uit de 17e eeuw aan en over den dichter’ heet de uitgave door dr J.F.M. Sterck bezorgd en in de Wereldbibliotheek te Amsterdam verschenen. Sterck heeft in dit boekdeeltje bijeengebracht wat aan epistolaire uitlatingen (het begrip ruim opgevat) over Vondel bekend is. Voor de kennis van het leven van den dichter en zijn relaties met Hooft, Huygens, de Groot en zoovele anderen zijn deze teksten uiteraard van zeer veel belang; minder waarschijnlijk voor de doorgronding van Vondels natuur en dichterschap, omdat het overgroote deel der brieven pas als persoonlijk document gewaardeerd kan worden door de renaissancistische formules heen. Het boek is goed verzorgd; een inleiding door dr Sterck en bovendien een portret en interessante fassimiles van den dichter en zijn broeder Willem vervolledigen de uitgave.

Het derde deel is verschenen van ‘De Bijbel in de Nederlandsche Letterkunde als Spiegel der Cultuur’ door dr K.F. Proost. (Van Gorcum & Comp., Assen 1935). In dit deel wordt de 18e en 19e-eeuwsche litteratuur behandeld, benevens een ‘uitblik in de twintigste eeuw’, gegeven. Met groote kennis van zaken is hier de stof, zoo typeerend voor de Nederlandsche cultuur, samengevat; daarbij is de opzet van het boek toch uitgesproken populair, zoodat het niet alleen voor deskundige gebruikers geschikt is. De auteur heeft zich ook voor den laatsten tijd goed gedocumenteerd, en hij meent zelfs een herleving van de belangstelling voor het Bijbel-motief bij de tegenwoordige schrijvers te kunnen constateeren.

Maria Helena de Haan schreef een studie over het leven en de werken van Adriaan Loosjes (1761-1818), die uitgegeven is door W. de Haan te Utrecht, met eenige afbeeldingen. Het is hier de plaats niet om de wetenschappelijke waarde van dit werk te beoordeelen; zeker is, dat het een uiterst betrouwbaren indruk maakt en aangenaam leesbaar is geschreven. Loosjes is een typisch-achttiende-eeuwsche figuur; boekhandelaar, schrijver van een roman in brieven, beoefenaar van allerlei andere letterkundige genres, deugdzaam, van Doopsgezinde origine: ziedaar eenige factoren, die zijn persoonlijkheid bepalen. Men kent hem meestal slechts als schrijver van ‘Maurits Lijnslager’. Het boek van mej. de Haan zal voor vrienden van Loosjes' eeuw zeker boeiende lectuur zijn. Een goed portret versiert de uitgave.

M.t.B.