Herdruk en polemiek

De derde druk van Huizinga's cultuurdiagnose
‘Correctie in het proefwerk’

‘In de Schaduwen van Morgen’, de cultuurdiagnose van prof. dr J. Huizinga, heeft een opgang gemaakt, die waarschijnlijk niemand had verwacht; wellicht een bewijs, dat het niet alleen middelmatige boeken zijn, die een succes op de boekenmarkt kunnen behalen, en een demonstratie ad oculos voor sommige boekhandelaren, die nog napruttelen over den val van ‘Vrouw Jacob’. Van het boek van prof. Huizinga is dezer dagen reeds de derde druk verschenen, die door den schrijver op ondergeschikte punten is herzien. Hij zegt in een voorwoord tot dezen druk, dat hij geen aanleiding heeft gevonden een van zijn geuite meeningen terug te nemen en zich derhalve tot kleine correcties heeft bepaald.

 

Op zichzelf een begrijpelijk iets; dit boek is, zooals het voor ons ligt, de manifestatie van een bepaalde geestesgesteldheid, en tegen deze gesteldheid als zoodanig kan men opponeeren, als men wil; maar details veranderen zou inderdaad zinloos zijn in een zoo persoonlijk werk.

 

Het schijnt mij daarom een zonderlinge inconsequentie van den hooggeleerden schrijver, dat hij, die geen meeningen wil herzien, er één halverwege toch in discussie brengt. Ik had in mijn critiek in deze courant gewezen op Huizinga's weifelachtige houding tegenover den oorlog, dien hij eenerzijds verwerpt (den bewapeningswedloop qualificeert hij zelfs als ‘aanmaak van oud roest’) en op ethische gronden veroordeelt, terwijl hij anderzijds een onverdedigd en onverdedigbaar gevoelsonderscheid maakt tusschen den chemisch-ballistischen oorlog en den bacterie-oorlog; de laatste is volgens hem ‘een eeuwige en infame schandvlek op een verliederlijkt geslacht’, de andere oorlogsmiddelen schijnt Huizinga tot op zekere hoogte nog sportief te vinden. Ik wees op de inconsequentie van dit betoog, dat elders in het boek wordt aangevuld door deze passage over den soldaat:

‘Eere aan den soldaat in het veld. In de nooden en ellenden van het krijgsbedrijf hervindt hij al de waarden van de hoogste askese. Bij hem is de haat uitgeschakeld. In de voortdurende en beheerschte bereidheid tot algeheele zelfopoffering, in volstrekte gehoorzaamheid aan een niet door hem zelf bepaald doel, volbrengt hij een taak, die voor hem zelf de hoogste ontplooiing van zijn ethische functie meebrengt.’

 

Deze passage nu noemde ik: ‘zwaar rhetorisch’. Blijkbaar heeft Huizinga gemeend, dat niet over zijn kant te kunnen laten gaan, maar hij wilde deze uitspraak noch veranderen, noch schrappen. Hij neemt nu zijn toevlucht tot een noot, die als volgt luidt:

 

‘Hoewel niet van zins, bij deze herziening te polemiseeren, kan ik niet nalaten te verklaren, dat ik niet begrijp, hoe dr M. ter Braak in zijn bespreking in Het Vaderland van 27 October 1935, deze passage “zwaar rhetorisch” heeft kunnen noemen.’

 

In vind deze wijze van.... niet-polemiseeren, zooals ik al zeide, hoogst zonderling. Prof. Huizinga is niet van zins te polemiseeren, en hij polemiseert toch! alleen niet met argumenten, maar met den vermanend opgeheven vinger van iemand, die ook in het publiek even wil laten merken, hoe onzinnig hij zulk een critiek wel vindt; polemiek zal hij er verder niet aan verspillen, maar de terechtwijzing mag niet gespaard worden. Ik wil onmiddellijk aannemen, dat de schrijver het zoo niet bedoelde; maar het maakt den indruk alsof. Waarschijnlijk met de beste intenties bezield weet prof. Huizinga ex cathedra geen andere formule voor zijn commentaar (dat wel degelijk een polemiek is en een vorm van zelfverdediging, immers hij had die clausule van niet-begrijpen gerust weg kunnen laten!) te vinden dan een beleedigende correctie in het proefwerk van den schooljongen.

Een andere reactie dan zwijgen is hierop niet mogelijk. Men gaat niet van gedachten wisselen met iemand, die den tegenstander bij voorbaat op het strafbankje zet.

M.t.B.