Film en kleur

‘Symphonie in blau’ van Oskar Fischinger
Grace Moore in ‘Love me forever’ City-theater

Men kan niet zeggen, dat het probleem van film en kleur to het algemeen is opgelost. Het zijn werkelijk niet alleen technische moeilijkheden, die zich op dit gebied voordoen; men is trouwens al zoo ver, dat een bevredigende weergave van kleur mogelijk is. Maar wat kan men met de techniek doen: dat is steeds weer de vraag geweest, wanneer men technische veroveringen maakte en vooral bij de met geforceerde marschen uitgevoerde campagne van de filmindustrie heeft men dat herhaaldelijk aan den lijve ervaren. De geluidsfilm was er, eer men wist, wat er mee aan te vangen; de film zelf trouwens was er al jaren, eer men eenig begrip toonde van de mogelijkheden, die het instrument als zoodanig inhield. Met de kleurenfilm gaat het al niet anders; geen proefnemingen met fraai gekleurde opnamen, die toch aan de Peinture Bogaers in de fotografie blijven herinneren, kunnen het feit ongedaan maken, dat de verhouding tusschen film en kleur nog slechts hoogst gebrekkig is aangeduid.

 

Men vindt ook hier weer dezelfde realistische gemakzucht, die de ontwikkeling van de geluidsfilm heeft tegengehouden, en nog altijd belemmert. Men dacht eerst, dat het voldoende was menschen op de film te laten zingen en spreken, ‘net echt’; men denkt nu weer, dat men er komt door Spaansche juffers in ‘origineele kleuren’ op het doek te laten verschijnen, ‘net echt’. Terwijl nu ook de zuiver commercieele filmproducenten reeds lang hebben ingezien, dat deze naïef-realistische opvatting van de geluidsfilm een misverstand was, en dat het principe van de montage (van de onwerkelijke, bewust gedirigeerde compositie dus) evengoed had te gelden voor het geluid als voor het beeld, steekt men nu, wat de kleurenfilm betreft, nog volop in het stadium van de gekleurde prentbriefkaart. (Ik zie hier af van de gekleurde teekenfilm, die haar bekoring immers ontleent aan het niet-realistische van de kleur, gecombineerd met bewust-artistieke teekening!) Toch zou die prentbriefkaart veel wijze lessen kunnen verstrekken; want hoewel het al jaren en jaren technisch mogelijk is gekleurde ansichten te vervaardigen, is in de ansichten practijk gebleken, dat de ansicht in wit-en-zwart heel wat smaakvoller is dan de kunstig opgedofte collega in alle nuances van den regenboog! Het is niet gezegd, dat de film denzelfden weg zal gaan als de fotografie, maar overeenkomst tusschen beide is er nu eenmaal al door het feit der fotografische opname. En waarom heeft de ansicht in wit en zwart het gewonnen van de gekleurde? Omdat het realisme in kleuren nog niet zoover is gevorderd, dat het volkomen onopvallend is, eenerzijds. Omdat iedere realistische copie van de ‘werkelijkheid’, die niet volkomen onopvallend is, afschuw inboezemt en ons onwillekeurig doet denken aan een mislukten artistieken opzet, anderzijds. De gekleurde prentbriefkaart en de gekleurde film hangen nog steeds tusschen goedkoop realisme en monsterlijke quasi-artisticiteit in, en dit afgrijselijk overgangsstadium noemt men kortweg kitsch.

 

M.i. zijn er dus twee mogelijkheden voor de kleurenfilm (als ik mij vergis, zal ik deze voorspelling later gaarne herroepen): òf de kleur moet tot een absoluut onopvallend ‘begeleidend’ element worden teruggebracht, òf men zal wel gedwongen worden te komen tot iets, dat men het best zou kunnen aanduiden met den term kleurmontage. In het eerste geval zal de film weer een stap nader zijn gebracht tot het toekomstvisioen van Aldous Huxley's ‘Brave New World’ (‘Het Somaparadijs’): een verdubbeling van de wereld in den bioscoop (waaraan niets meer ontbreekt dan de kleinigheid ziel), de stereoscopische en ruikende film. In het tweede geval zal men opnieuw moeten afwijken van de copieerlust des dagelijkschen levens en zijn inspiratie eer moeten zoeken zij de compositie dan bij de nabootsing. Een zeer merkwaardig voorbeeld van wat men in dit tweede geval zal kunnen bereiken, geeft de kleine Symphonie in Blau van Oskar Fischinger, die men deze week in het City-theater zal kunnen zien.

APOLLO - Eva's Huwelijk.
ASTA - Lichte Cavalerie.
CAPITOL - Uitlenspiegel leeft nog.
CITY - Love me for Ever.
FLORA - De Circuskoning.
ODEON - Plankenkoorts.
PASSAGE - Ondeugende Marietta.
REMBRANDT - Een Ster valt van den hemel.
SAVOY - Voor Moeders Eer.
SEINPOST - De Witte. - Vaders Eerewoord.
STUDIO - Graaf van Monte Cristo
TRIANON - De Kribbebijter.
WEST-END - Bonte Sluier.

De verwantschap tusschen kleur en muziek is reeds meermalen voorwerp van bespiegeling geweest, lang voordat de film een werkelijk realiseerbare combinatie in het vooruitzicht stelde. Het ‘kleurenorgel’ heeft al een geschiedenis; Newton hield zich met dit vraagstuk bezig, later is het min of meer verwezenlijkt door Ludwig Hirschfeld - Mack met zijn ‘Reflektorische Lichtspiele’ die bedoeld waren als een logische voortzetting van de absolute schilderkunst. ‘Die reflektorischen Farbenspiele haben sich unmittelbar aus dem Bedürfnis entwickelt, Farbformflächen, die im gemalten Bilde in ihren Relationen eine Bewegung nur vorstäuschten, zu einer tatsächlichen, kontinuierlichen Bewegung zusteigern’, schreef Mack ter inleiding van zijn partituur. ‘Die formalen Gestaltungsmittel sind: der bewegte farbige Punkt, die Linie und die Flachenform’. Mack combineerde beweegbare lampen met muziek en vond ook een systeem om zijn partituur in ‘noten’ uit te drukken. Ook Alexander Lászió experimenteerde in deze richting. Maar door de technische perfectionneering van het kleurenprocédé op de film zijn die proefnemingen, bedoeld om absolute schilderkunst (Klandinsky, Klee) te verbinden met de beweeglijkheid der muziek, tot historie geworden, zooals duidelijk blijkt uit de ‘Symphonie in Blau’ van Fischinger.

Het filmpje van Fischinger is een synthese van de absolute films van Ruttmann en de ‘Reflektorische Lichtspiele’ van Hirschfeld Mack. Voortaan heeft men geen ingewikkelde en moeilijk te verplaatsen apparaten meer noodig om ‘muziek in kleuren’ te vertoonen: Fischingers werk is technisch vrijwel volmaakt. Het herinnert in de keuze der motieven eigenlijk meer aan de door Filmliga hier vertoonde studies van Ruttmann (opus 2, 3 en 4), dan aan zijn eigen absolute geluidfilms zonder kleuren; maar de compositorische waarde van het element kleur blijkt hier inderdaad zeer groot. Juist omdat kleurgevoel en muziek samenhangen, is in deze richting alles mogelijk; Fischingers filmpje zal zonder twijfel door ander werk worden gevolgd, nu de techniek deze volmaaktheid heeft weten te bereiken. Het naief aangenomen verband tusschen kleur en realiteit is in de ‘Symphonie in Blau’ geheel losgelaten; de kleur is, evenals de lijn, bij Fischinger volkomen analogon van de muziek (muziek voor het netvlies) en als zoodanig heeft hier de vorm een ‘eigen inhoud’. Men kan er dus ook niet veel van navertellen, zonder te vervallen in vergelijkingen, die met het eigenlijke effect van de ‘Symphonie’ slechts zijdelings te maken hebben; want ik waag het voorshands nog niet, uit Fischingers virtuozenspel met de kleur conclusies te trekken voor zijn zielstoestand. Het is simpelweg een visueel genoegen naar dit verrassende werkje te kijken, dat onze aesthetische kategorieën voor de zooveelste maal heerlijk op de proef stelt. Men ga zich overtuigen!

* * *

Als hoofdfilm in het City-Theater ditmaal een vlot gemaakte omlijsting-met-een-verhaaltje van de zangeres Grace Moore, die de beproefde qualiteiten van haar stem nogmaals bewijst onder regie van Victor Schertzinger. Zooals de geenszins verbluffende titel ‘Love me Forever’ al zegt, is liefde ook thans weer de achtergrond van een zangeressen-carrière. Margaret Howard (Grace Moore) heeft door een financieelen tegenslag haar geld verloren. Bij de verkooping van haar huisraad komt zij in aanraking met een der aanwezigen, den cabaret-exploitant Steve Corelli (met talent gespeeld door Leo Carillo). Deze Steve blijkt, behalve ongeneeslijke liefde voor de opera en speciaal ‘La Bohème’, ook een edele ziel te hebben, want hij laat Margaret, die een mooie stem heeft, in zijn cabaret optreden en, als dat vanwege de botheid der bezoekers op niets uitloopt, zelfs voor de ‘hooge kunst’ opleiden. Natuurlijk komen er bij Steve teedere gevoelens in het spel, maar hij is, hoewel hij vroeger slagersknecht was, een gentleman en maakt dus geen unfair gebruik van zijn weldoenerspositie. Toch kan hij het niet verkroppen, dat Margaret haar vroegeren aanbidder Cameron weer ontmoet, en hij verspeelt zijn laatste geld om zijn leed te vergeten. Dan blijkt echter, dat Margaret den gentleman meer waardeert dan den beroeps-gentleman Cameron en begeleid door de muziek van de Metropolitan Opera komt een happy end, dat een ieder zal behagen, wiens sympathie was aan de zijde van den edelmoedigen cabaret-exploitant.

De film is niet zonder smaak vervaardigd, en hoewel de zang no. 1 is, heeft de regisseur het geval niet verwaarloosd; de spelers typeeren uitstekend en de opnamen zijn heel goed. En over het bedenken van het scenario mag men zich verbazen, in aanmerking genomen het feit, dat de auteur ervan waarachtig nog een nieuwe kleine variatie heeft weten te bedenken op een uitgeput gewaand thema.

M.t.B.