‘No more ladies’ met Joan Crawford en Rob. Montgomery
Passage Theater
De titel van deze film verdient toelichting, omdat bijna in iedere Nederlandschen filmtitel vrouwen voorkomen, als het tenminste niet iets van de liefde is. Ditmaal hebben wij te maken met een huwelijksprobleem in the American style. Een bevoegde autoriteit heeft eens gezegd, dat de mannen in Amerika nog zoo ontzettend bezet zijn met hun business, dat de tijd om cultuur te scheppen hun absoluut ontbreekt; reden waarom zij dit voorshands aan de vrouwen hebben overgelaten en reden waarom de Amerikaansche beschaving in groote trekken een typisch ‘feministisch’ aspect vertoont. Een film als ‘Geen vrouwen meer’ zou zeer geschikt zijn om den verkondiger van deze theorie (waar ongetwijfeld iets of veel waars aan moet zijn) in zijn meening te stijven. Het huwelijksprobleem wordt hier (hoewel een man de regisseur is) zoo typisch vrouwelijk (in den zin van geborneerd-vrouwelijk) gesteld, dat men een omkeering meent bij te wonen van Shakespeares ‘Getemde Feeks’. Hier wordt een Casanova van de verleidelijkste soort getemd door Joan Crawford, alias Marcia. Zij weet, als zij met haar Sherry (zoo heet Casanova) in het huwelijk treedt, welk vleesch zij in de kuip heeft, maar vertrouwen op den goeden wil der echtgenooten, die er samen immers iets moois van kunnen maken, doet haar de bezwaren van een zoo polygaam aangelegden man achterstellen bij de voordeelen van de liefde die alles overwint. Natuurlijk wordt nu de echtverbintenis op de proef gesteld; Sherry ontmoet een aardige Theresa, die hem noopt een nacht van huis te blijven, en Marcia komt dit te weten. Nu volgt de ‘feministische’ bekeering van den ontrouwen echtgenoot, die door Marcia op een kleine comedie van ontrouw harerzijds wordt onthaald, zoodat hem nu zonneklaar blijkt, dat hij niet meer recht op vrijheid heeft dan zijn vrouw. En aangezien zij elkaar ondanks alles ideaal beminnen, is het slot een happy end, waarbij Casanova het hoofd begraaft in Marcia's schoot ten teeken van de nederlaag.
Niet alleen het scenario is uit den vrouwelijken gezichtshoek bekeken; ook de verfilming van een en ander heeft den stijl van het geïdealiseerde boudoir-bestaan eener zeer rijke dame. Er komen in deze film geen menschen voor, die werken of anderszins in relatie staan tot het sociale probleem; de geheele geschiedenis speelt zich af in één dier onwaarschijnlijke fantasiehuizen, waar de keuken bijna nog subliemer en hygiënischer is dan de vele salons; het leven bestaat uit dansen, baden en het huwelijks-probleem oplossen. Aangenomen, dat zulk een leven ergens op aarde bestaan kan (voor mij is het even los van de werkelijkheid als de scholastiek), dan moeten wij zeggen, dat de regisseur Griffith een uitstekende speelfilm heeft gemaakt met eèrsterangs acteurs. De dialoog is bovendien bijzonder vlot, en de fotografie voortreffelijk; inplaats van hier ter plaatse het debat te heropenen over de vraag, of een film, die uitstekend gemaakt is, maar op aangenaam verteerbare kitsch berust, een goede dan wel een slechte film moet heeten, constateeren wij dus, dat het spel den toeschouwer voortdurend bezighoudt door zijn raffinement. De twee hoofdrollen, die vervuld worden door Joan Crawford en Robert Montgomery, zijn in de beste handen, dat spreekt vanzelf; maar ook de andere acteurs zijn de moeite overwaard. Er is een kostelijk rolletje van den welbekenden Charles Ruggles als een minder fortuinlijk boemelaar; er is een zeer correcte vriend van Sherry (die hem zijn vrouw ontroofde), gespeeld door Franchot Tone en lat not least een zeer vermakelijke grootmoeder van Edna May Oliver, die het heele geval gadeslaat met een humoristische gelatenheid ten opzichte van het probleem, die eigenlijk ook de mijne is. Want of de losbol zich in de werkelijke wereld langs deze wegen, zelfs als hij zoo voortreffelijk ‘tegengespeeld’ wordt als hier, tot een goed echtgenoot zal laten hervormen, blijft twijfelachtig.
M.t.B.