Kunst en letteren

Oswald Spenglers laatste werk
Is het tweede deel geschreven?
Geschiedenis van het tweede

Jaarduizend voor Chr.

 

Na de ‘Jahre der Entscheidung’ is er niets meer verschnen van Spengler, althans niet in boekvorm; dit laatste boek was trouwens slechts een eerste deel, dat als ondertitel voerde: ‘Deutschland und die weltgeschichtliche Entwicklung’. Het tweede deel is nooit verschenen. Is het geschreven? Er is in ons blad aan herinnerd hoezeer dit werk in den smaak gevallen was van diegenen onder de Duitschers, die zich wel is waar verheugden over den val van de democratie, maar het volkschgezinde element in het nationaal-socialisme niet wilden aanvaarden. De vele Duitsche nationalisten van den ouden stijl, die zich, na eenige maanden Hitler-regiem, al teleurgesteld voelden, grepen gretig naar de philosofie van het historische moment, welke Spengler hun bood. Van de zijde der meer populaire en minder imperialistische nationaal-socialisten is dan protest gekomen tegen het boek. Velen meenden Spenglers oudere verheerlijking van het socialisme op grondslag der Pruisische staatsideologie te kunnen uitspelen tegen het zuiver cerebrale en technische imperialisme, dat hij thans als een onontkoombaar stadium der geschiedenis voorspelde.

Heeft de denker zich dan van die discussie rondom zijn boek geheel afgewend om zich weer aan de beschouwing der oudere geschiedenis te wijden of ligt er nog ergens een geheel manuscript, dat op een meer geschikten tijd voor publicatie wacht? Wij weten het niet. Men kan zich voorstellen dat Spengler gedacht heeft: laat ons eerst een tiental jaren verder zijn. Voor hem immers moest de nationaal-socialistische revolutie, welke hij geestdriftig begroette, het begin zijn van een zuiver militaire organisatie; het gevoelselement, het sociale en volksche, dat hij in de Hitlerbeweging meende te moeten constateeren, leek hem een verzwakking. ‘De eenige vormgevende macht is de Pruisische oorlogsgeest,’ zoo concludeerde hij. En hij voegde daar nog aan toe: niet alleen in Duitschland maar overal. De jongste gebeurtenissen in Oost-Afrika en te Genève, zullen dezen theoreticus van de politiek ongetwijfeld als argument tot staving van zijn theorie gegolden hebben.

Maar Spengler was een groot en onvermoeid werken. Rustend afwachten paste in geen geval bij zijn aard. Het nieuwe tijdschrift ‘Welt als Geschichte’, dat begin 1935, dus ongeveer twee jaar na de ‘Jahre der Entscheidung’ verscheen, bevatte dan ook een uitvoerige studie van zijn hand. Eigenlijk was het een fragment uit een grootsch opgezette ‘voorgeschiedenis der menschheid.’ Het woord voorgeschiedenis zou Spengler overigens niet aanvaard hebben maar wij gebruiken het hier in den zin, die het nog steeds over het algemeen heeft.

De titel van die studie luidde: ‘Zur Weltgeschichte des Zweiten vorchristlichen Jahrtausends’. Wij laten hier de inleidende alinea volgen; zij zijn door en door Spengleriaansch, met al de grootheid en al de gebreken van het heele werk. De volgende schetsen - aldus die inleiding - zijn ontstaan uit het voorbereidende werk van ongeveer tien jaar, over de wereldgeschiedenis ‘von Anfang an’ dat wil zeggen van in den tijd, dat de menschelijke ziel zich begint te onderscheiden van de ziel des diers, rijker inhoud gaat vertoonen en meer in staat te leiden, wat dan aan het menschelijke leven en den invloed er van op de buitenwereld een eigen en diepere beteekenis geeft. Nadat ik in den ‘Untergang des Abendlandes’ de morphologie van de hoogontwikkelde beschavingen en van den eindtoestand der culturen gegeven had, wilde ik nagaan, welke de grondslag geweest was van die ontwikkeling; ik wenschte de meer primitieve vormen en stadia der beschaving tot de eerste kiemen toe na te gaan.

Daarbij bleek dan o.m., dat het tweede duizendtal jaren vóór Chr. beslissend is geweest voor het wereldhistorische lot der menschheid. De oude warme Zuidelijke beschavingen van Egypte en Babylon gingen den ondergang tegemoet. Het zwaartepunt van het groote gebeuren verhuist naar het koude, meer van strengen geest doordrongen, harder strijdende gebied in het Noorden en die beweging heeft zich dan verder doorgezet.

 

Hier in een enorme uitbreiding van West-Europa tot naar Oost-Azië toe, ontstaan innerlijk verwante nieuwe soorten van manifestaties der menschelijke ziel, aan wie het al te makkelijk zich laten leven van het zuiden vreemd is. Hier begint men het leven als een raadsel te willen ontcijferen, omdat men het niet meer zoo makkelijk en niet meer van zelf sprekend acht. Het wendt zich af van het moment en van de onmiddellijke ervaring en verkrijgt eerst hier een grooteren vorm. De inhoud van het leven, de daad, wordt belangrijker dan het alleen maar leven om het leven zelf. En het is op de daad dat nu het voelen en het denken van den individueelen mensch gericht wordt. Op dezen grondslag, in strijd met het oudere levensgevoel, groeien nu naast elkaar de antiek ‘de Indische en de Chineesche groote beschavingen. Alle drie zijn ze half-Noordelijk, persoonlijker, “herrenhafter” met groote moeilijkheden strijdend en trotsch op die moeilijkheden in plaats van ze te vermijden, maar zich zelf verterend in het Zuiden en aan het Zuiden te gronde gaand.

 

Dit geweldige worden en vergaan is dan weer verklaarbaar uit geestelijke ervaringen (“seelischen Tatsachen”) van de jaren drie en vier en vijfduizend voor Chr., waarvan men de sporen nog overal vinden kan in den stijl des levens en in de wereld der levensuitdrukking. De vraag of wij die feiten kennen of niet, doet niets terzake: ze zijn geweest. Het is toch werkelijk niet geoorloofd de geschiedenis eerst daar te laten beginnen, waar wij iets over haar kunnen vernemen’.

Het laatste zinnetje is een heel program. Het program der Spengleriaansche geschiedschrijving. De vakmenschen hebben er meer dan eens tegen geprotesteerd, tegen dit program. Het is inderdaad niet zonder bedenkelijke elementen. Maar kan er uit den kring der voorzichtiger werkers en der meer klassiek geschoolde niet een nieuwe historische wetenschap opkomen, die Spenglers vruchtbare ideeën mede verwerkt?