Protestanten bloemlezen

De ‘erts’-periode der christelijke jongeren
Vertaalde negerlyriek

Panorama der Nederlandsche geestelijke poëzie

Men heeft al meermalen de opmerking gemaakt (o.a. Nijhoff nog zeer onlangs in een interview, ik zelf in een artikel in dit blad naar aanleiding van het jaarboek ‘Kristal’), dat er een ‘tekort’ is aan ‘jongeren.’ Er schijnen weinig twintig- en vijfentwintigjarigen te zijn, die schrijven. Het verschijnsel lijkt mij niet verontrustend, want de litteratuur is geen productiestelsel; toch geeft het symptoom te denken.

 

Een uitzondering maken echter de zoogeheeten Christelijke schrijvers. Bij hen is groote toevloed van jong bloed, hetgeen o.a. blijkt uit het aantal bloemlezingen, die in den laatsten tijd het licht hebben gezien. Blijkbaar verkeeren de jonge Protestanten nu in het ‘Erts’-stadium, d.w.z. het stadium, waarin men nog veel vertrouwen heeft in de saamhoorigheid door het schrijven als zoodanig, en ook gaarne zijn portret eens in een almanak ziet gereproduceerd Zulk een periode is gewoonlijk een tijd van oriëntatie, waarin langzamerhand wordt uitgemaakt, wie in zijn talent zal blijven steken en droogbloeien, en wie zich een eigen verhouding tot het schrijfinstrument zal kunnen scheppen. In ieder geval bewijst de ‘almanakitis’, dat er hoop is, en hoop doet leven. Er is onder de Christelijke jongeren activiteit, en hier en daar reeds meer dan alleen een belofte.

 

Na de bloemlezing ‘Het Derde Réveil’ van Heeroma ontvingen wij al weer twee andere bloemlezingen uit dezelfde groep, uitgebreid en aangevuld natuurlijk, en met nieuwe namen naast oude en meer bekende; de Protestantsche traditie is hier in zekeren zin de trait d' union tusschen de generaties, al valt het accent hoofdzakelijk op de jongeren. Vooreerst presenteeren dan de heeren Bert Bakker, Barend de Goede en G. Kamphuis een bloemlezing van uitsluitend Christelijke poëzie:

 

Spectrum (J.H. Kok, Kampen). De samenstellers zeggen in hun inleidend woord, dat zij beseffen aan het begin te staan; ‘geen oogenblik vergeten wij, dat het voornaamste nog te doen is’. Deze bescheidenheid is ook niet geheel en al ongemotiveerd, want het meerendeel der bijdragen is nog weinig zelfstandig; het kost dezen Christelijken dichters moeite zich aan de suggesties van de niet-protestantsche voorgangers te ontworstelen, en dat is ook hier ter dege merkbaar, maar het boekje maakt den indruk van een verzameling ‘werkstukken’, en als zoodanig is het bruikbaar voor den belangstellenden lezer; bovendien is ook Willem de Mérode vertegenwoordigd, en zijn werk is altijd de moeite waard. Een strenger maatstaf bij de opname van bijdragen zou in de toekomst echter wel aan te bevelen zijn; er staan nu tusschen vele passabele gedichten ook zulke onbeduidendheidjes, dat men ze zelfs niet door het praedicaat Christelijk kan redden.

Van de medewerkers noem ik G. Achterberg, Bert Bakker, H. de Bruin, Jan H. Eekhout, G. Kamphuis, P. Minderaa, Jan H. de Groot, K. Heeroma, W. Hessels, Roel Houwink, Jo Kalmijn - Spierenburg, H.M. van Randwijk, J.A. Rispens, W.A.P. Smit. Hun gelaatstrekken zijn in een soortement filmstrook op den omslag geprojecteerd. Bio- en bibliographische notities ontbreken niet.

 

* * *

 

Met weer anderen vindt men velen van de genoemden terug in ‘het boek der Jong-Protestantsche letterkunde’, samengesteld door Jan H. Eckhout: Werk (D.A. Daamen, 's-Gravenhage). Deze uitgave beperkt zich niet tot de poëzie, waar neemt ook bijdragen van prozaïsten en essayisten op; vertegenwoordigd is b.v. dus de begaafde Van Eerbeek (overigens niet met een van zijn besten dingen), dien men in het andere boekje mist (waarschijnlijk, omdat hij geen verzen schrijft). Ook hier portretten, maar ditmaal fraaier en nadrukkelijker in den tekst aangebracht; het geheele boek trouwens is prachtig gedrukt en is wat men noemt een kloek deel. Ik zou haast zeggen te mooi voor den inhoud; want de meeste auteurs, die men hier aantreft, moeten toch nog bewijzen wat zij waard zijn, en een boek als dit maakt hen, vrees ik, klassiek, eer zij nog den emoties van hun debuut te boven zijn; maar als geschenk is dit ‘Werk’ een lust voor de oogen, en dat zal wel een van de bedoelingen zijn, die bij de publicatie hebben voorgezeten.

 

* * *

 

Een verdienstelijk werk heeft dezelfde Eekhout verricht door een aantal specimina van de Amerikaansche Negerlyriek, hier te lande nog weinig bekend, te vertalen (De Neger Zingt; U.M. Holland, Amsterdam). Die lyriek is zeer merkwaardig, zoowel door haar ‘rassische Bedingtheit’ als door de individueele schakeeringen op de oude motieven, die men er in aantreft. Ik beschouw de bloemlezing van Eekhout in de eerste plaats als een mogelijkheid tot kennismaking; dat zijn vertalingen altijd geslaagd zijn, kan ik niet beweren. Het is moeilijk den ‘toon’ der negerpoëzie vast te houden en Eekhout komt vaak niet boven de ‘weergave’ uit.

Het lynch-motief, symbool van de verdrukking door het andere ras, vindt men in talrijke gedichten van deze zwarten; zoo b.v. in dit curieuze vers van Langston Hughes:

 
Een neger ben ik:
 
Zwart als de zwartste nacht,
 
Zwart als het diepste hart der wouden van Afrika.
 
 
 
Een slaaf was ik:
 
Caesar gebood mij de trappen te boenen;
 
Ik heb Washingtons schoeisel gepoetst.
 
 
 
Arbeider was ik:
 
Mijn handen baarden de pyramiden;
 
Ik mengde de mortel voor het Woolworth gebouw.
 
 
 
Een zanger was ik:
 
Van Afrika naar Georgia
 
Torste ik het lied van mijn leed;
 
De ragtime schiep ik.
 
 
 
Een offer was ik:
 
In den Congo hieuwen de Belgen
 
Mij de handen af;
 
Thans lyncht mij Texas.
 
 
 
Ik ben een neger:
 
Zwart, zwart als de zwartste nacht,
 
Zwart, zwart als het diepste hart der wouden van Afrika.

Deze opleving van het zelfbewustzijn der negers in Amerika, wonderlijk mengsel van religiositeit, ressentiment, eenvoud en grootspraak is zeer belangwekkend; de poging van Eekhout om die cultuurstrooming nader te brengen, kan niet anders dan toegejuicht worden, al schiet de poëtische kracht van den vertaler dan ook vaak te kort, wat de poëtische nuance betreft.

Bio- en bibliographische aanteekeningen verhoogen de waarde van den bundel.

 

* * *

 

Tenslotte kondig ik nog aan een bloemlezing Geestelijke Liederen, samengesteld door Willem de Mérode (U.M. Holland, Amsterdam). Hierin vindt men, door een uiterst deskundige hand geordend, verzen uit de geheele Nederlandsche letterkunde van de middeleeuwen tot op heden. De keuze kon in dit geval uiteraard niet beperkt blijven tot de Protestanten, omdat die er voor de zestiende eeuw nog niet waren; ook voor de eeuwen na de Hervorming heeft De Mérode echter geen al te sterke voorkeuren voor één richting laten gelden en zich gehouden aan zijn titel: geestelijke liederen. Over details van de keuze kan men zeker van meening verschillen met den samensteller, maar als geheel is deze bundel zeer representatief. Verklarende aanteekeningen voor de oudere teksten gaf dr J. van Ham.

 

M.t.B.