Top Naeff als novelliste

Een uitstekende bundel

Top Naeff, Juffrouw Stolk. En andere verhalen. (Van Holkema en Warendorf, Amsterdam 1936).

Onder de Hollandsche romanschrijfsters, die uit de school van het gematigd realisme zijn voortgekomen (en sociaal gesproken: uit de kringen der welvarende burgerij), is Top Naeff vrijwel de eenige, die zich een eigen, persoonlijk idioom heeft weten te scheppen. Het is de stijl van de gedesillusioneerde ‘dame’, zooals ik bij een bespreking van haar knappen roman ‘Een Huis in de Rij’ heb trachten aannemelijk te maken; maar dan van de dame, die de consequenties van dat begrip ook ten volle voor haar rekening kan nemen, die allerminst dupe is van haar rol, en in haar soort superieur is ààn haar antecedenten. In het werk van Top Naeff treft telkens weer èn de scherpe, ironische objectiveering van de Nederlandsche gedachtenwereld èn (des ondanks) de gebondenheid van de schrijfster aan juist deze onderwerpen. Het is, alsof zij niet genoeg kan krijgen van een milieu, dat zij met de koele belangstelling van de sceptische buitenstaandster honoreert; zonder dat milieu zou Top Naeff waarschijnlijk niet schrijven (of minder goed schrijven), zonder haar superieure ironie zou het milieu ons niet meer vermogen te interesseeren.

In dezen bundel verhalen is de persoonlijkheid Top Naeff volledig vertegenwoordigd. De eerste novelle, ‘Juffrouw Stolk’, bevat vrijwel haar volledigen geestelijken inventaris; zoowel het geval (de juffrouw van de Openbare Leeszaal) als de psychologische behandeling daarvan (een oude romantische herinnering, die zich verdicht tot een concreet analogon in de verhouding van juffrouw Stolk tot den jongen Evert Bruining) zijn typisch Top Naeff, op haar best. Welk een merkwaardige rancune heeft deze vrouw tegen de gevoelsvervalsching, en welk een curieuze middelen gebruikt zij om zich daar tegen te verdedigen! Wat juffrouw Stolk het leven het meest kwalijk neemt, is, dat men tegenwoordig gemakkelijk accepteert wat vroeger in een afmattenden strijd tegen het burgerlijk fatsoen moest worden verkregen; een avontuur, een stuk ‘vrije liefde’. Dr Kea Stolk is door het leven ‘op de stoep gezet’; zij heeft zich een positie geschapen, zij is een werkende vrouw, die zich goed kleedt voor niemand; maar datgene, wat werkelijk belang voor haar heeft gehad en haar gedragingen tegenover Evert Bruining blijft beheerschen, is een Parijsche episode met Michael Andrassy, een ‘schilderenden Bojarenzoon’ (karakteristieke uitdrukking van Top Naeff, die met ironie tegenover schilders en Bojaren geladen is).

Ook de andere verhalen in dezen bundel zijn zonder uitzondering zeer boeiend, en getuigen van het sterke talent der ‘dame’. Men heeft Top Naeff haar zuurheid verweten; ik zou zeggen, dat die zuurheid het nu precies was, die haar, met behoud van dezelfde ingrediënten en zelfs dezelfde rancune jegens het leven, tot een schrijfster van formaat maakte, op een geheel ander plan dan welke harer vrouwelijke collega's van haar generatie ook.

 

M.t.B.