Spiegelgevecht tusschen Anton van Duinkerken en dr Menno ter Braak
HET is een zeer amusant spiegelgevecht geworden, dat Anton van Duinkerken en dr Menno ter Braak gisteravond hebben geleverd onder auspiciën van de 's Gravenhaagsche Boekhandelaarsvereeniging voor een volle zaal van Diligentia.
De heer Van Duinkerken heeft, naar men weet, gesproken pro, de heer ter Braak contra de uitvinding der boekdrukkunst, wat beteekende, naar de laatste opmerkte, dat de heer van Duinkerken in dit gezelschap ‘de populaire man’ was, zijn opponent daarentegen, als ‘advocaat van den duivel’ moest optreden.
Beiden hebben zich van hun taak met geest en humor gekweten, zoodat de toehoorders geboeid en vermaakt het snelle en rake gevecht hebben gevolgd.
Anton van Duinkerken begon met een definitie te geven van het spiegelgevecht. Hij legde er den nadruk op, dat de tegenstelling in dezen ook omgekeerd had kunnen zijn, want de boekdrukkunst kan men niet integraal verdedigen. De middeleeuwsche mensch was heusch niet inferieur aan dien van thans, omdat hij de boekdrukkunst niet kende. Maar het groote belang van deze uitvinding is, dat zij een onmiddellijk contact, in ruimte en tijd, met den medemensch mogelijk maakt; de teksten worden zuiverder gefixeerd, de wijsheid van eeuwen wordt opgespaard om het ons mogelijk te maken ons leven met een schat van wijsheid te beginnen.
Spr. wierp zich op als verdediger van het vastgelegde van het ‘zwart op wit’, dat door de boekdrukkunst wordt gesymboliseerd. Het dier heeft dit voorrecht niet. Zelfs de meest onwijze mensch wordt, al was het maar door een naambordje, voor de boekdrukkunst geinteresseerd. En dan: het boek geeft ons de keuze, het geeft een ieder de mogelijkheid een schifting te maken onder het vele; men kan zich Shakespeare ‘toeëigenen’, voor een rijksdaalder, d.w.z. in algemeenste bereikbaarheid. Deze elementen achtte spr. van enorme waarde.
Dr Menno ter Braak verklaarde, dat hij hier is aangewezen als ‘advocatus diaboli’ tegenover den populairen propagandist van het boek. De boekdrukkunst is nl. veel minder ideaal dan de heer Van Duinkerken het voorstelt. Zoo is b.v. juist de boekdrukkunst de vijand van de persoonlijke keuze; en het zou kunnen zijn, dat deze uitvinding gevaarlijker was dan het buskruit en de ontdekking van Amerika; had Laurens Jansz. Coster zijn letter op een steen laten vallen, wij waren misschien voor een onheil gespaard gebleven. Het buskruit schiet plat, de boekdrukkunst maakt plat. De algemeene vervlakking door de boekdrukkunst is bovendien minder openhartig dan die door het buskruit, want zij wordt cultureel gecamoufleerd.
Spr. ging vervolgens in op de halfbeschaving, die door de boekdrukkunst wordt bevorderd. Dat is inhaerent aan het karakter van het woord als mededeeling, die echter door de techniek geweldig wordt vergrofd. De collectieven krijgen de overhand op de persoonlijkheden, de cliché-opvatting wint het van de persoonlijke aanschouwing. ‘Wo ein Begriff fehlt, da stellt ein Wort sich ein’ wordt in de boekdrukkunst haast regel. Het vastgelegde van den heer Van Duinkerken is dus geen voordeel van, maar een enorme bedreiging dóór de boekdrukkunst. De consequentie is de mensch zonder hersens, maar met uitsluitend een strottenhoofd. Ten slotte verdedigde spr. een dynamische opvatting tegenover de statische.
Van Duinkerken, repliceerende, meende, dat van de uitvindingen pl.m. 1450 de ergste door zijn opponent vergeten is, nl. het haringkaken. Niet de boekdrukkunst en het buskruit, maar voor alles het haringkaken maakt plat. Er is voor onze tijdgenooten geen middel om te ontsnappen aan het ‘haringkaken der cultuur’, die bestaat in de slavernij aan de radio van den benedenbuurman. Alleen het boek blijft de mogelijkheid bieden daaraan te ontkomen doordat het tegen de actualiteit en haar dwang ingaat. Spr. acht de halfbeschaving althans minder erg dan onbeschaafdheid en barbarisme; hij gaf een karakteristiek van den barbaar, en meende, dat de boekdrukkunst althans meewerkt om ons onze afhankelijkheid van anderen en de noodzakelijkheid van het altruïsme te doen beseffen. Zoo is het ‘instinct conservateur’ belangrijker om te verdedigen dan het ‘instinct mobilisateur’, dat spr. overigens erkent als noodzakelijk; het boek is een stimulans om uit het verleden het beste over te dragen op de toekomst.
Dr Ter Braak gaf in zijn dupliek te kennen, dat het haringkaken eerder voor zijn pessimistische theorie pleit, omdat het een beeld geeft van de ‘tonnetjescultuur’ der collectieven; de ingewanden der persoonlijkheid worden zorgvuldig uit de gekaakte wezens verwijderd. De heer van Duinkerken, die het boek uitspeelt tegen de actualiteit, vergeet, dat de reclame, dank zij de boekdrukkunst, bezig is het boek en de keuze van het boek te vervangen, om een middelmatig boek tot een succesboek te kunnen bombardeeren. Bovendien deelt spr. niet de opvatting van den heer van Duinkerken over de halfbeschaving; hij prefereert den onbeschaafden mensch boven den halfbeschaafden; wij kunnen ons zelf geen voorstelling maken van een barbaar, al meenen sommige menschen tegenwoordig veel te weten van oude Germanen. Onduidelijk blijft, volgens spr., in de theorie van van Duinkerken de verhouding tusschen ‘instinct conservateur’ en ‘mobilisateur’; want waar moet men ophouden ‘mobilisateur’ en beginnen ‘conservateur’ te zijn?
Van Duinkerken concludeerde ten slotte, dat de opvattingen van beide sprekers elkaar ondanks alles naderen, want hij had het ‘contra’ kunnen verdedigen en de heer Ter Braak het ‘pro’. Hetgeen zijn opponent toegaf door er op te wijzen, dat dit ‘spiegelgevecht’ genaderd is tot het werkelijke verschil van levensinzicht: Van Duinkerken en hij hebben willen demonstreeren, dat men, ook nog in deze maatschappij, van meening kan verschillen en toch met elkaar in vrijheid en respect voor elkanders opvattingen kan discussieeren.
Henriëtte van Eyk en Ch. Cocheret.
Na de pauze hebben mevr. Henriëtte van Eyk en de heer Ch.A. Cocheret voorgelezen uit eigen werk. Henriëtte van Eyk had uit een nog niet verschenen bundel proza een schets: ‘De blinde darm’ gekozen, de heer Cocheret deed eenige grepen uit zijn tweeden bundel ‘Poppenkast’, die in December het licht zal zien. Hij las voor de korte schetsen: Scheveningen, Justitia, Dagboek van een aap en Stemmetje.
Beiden hadden veel succes.
De voorzitter der 's Gravenhaagsche Boekhandelaarsvereeniging, de heer Boucher, heeft de vier medewerkenden aan dezen avond hartelijk dank gezegd.
Hij had ook het openingswoord gesproken en daarin speciaal verwelkomd den directeur-generaal van het onderwijs, prof. v. Poelje, den voorzitter van den Ned. Uitgeversbond, den heer Noothoven van Goor, den directeur van ons blad, den heer E. de Lang, die aan de totstandkoming van dezen avond heeft medegewerkt, en de commissie van redactie van ‘Het Geschenk’ van de Boekenweek.