Cultuurverbroedering made in Germany
Een boek in drie talen en één ‘Kulturraum’
De Goede Hoop. Berichte aus dem deutschen en dietschen Kulturraum. (Hermann Böhlaus Nacht., Weimar 1937.)
Zeker zal waar zijn, wat de inleider van dit zonderlinge werk, dr Franz Thierfelder, Generalsekretär der Deutschen Akademie, er van zegt: dat het ‘nach Form und Inhalt keinen Vorgänger in unserem Schrifttum besitzt’. Want: ‘In drei Sprachen ist es geschrieben, drei Völkern gehört es an, zwischen denen der Ozean trennend und verbindend rauscht, und doch erfüllt es ein Geist, der aus gemeinsamer grosser Vergangenkeit gewachsen ist.’ Dat slaat op het Duitsche en Dietsche ‘Kulturraum’; een woord, dat mij niets zegt en waarschijnlijk niemand iets zegt, die door den trennenden en verbindenden Oceaan niet tot zoute krokodillentranen geroerd is.
Dit boek heeft een Hollandschen titel, maar is samengesteld door Heinz Kloss ‘im Auftrag des Südafrikanischen Ausschusses der Deutschen Akademie unter Mitwirkung der Nederlandsch-Duitsche Vereeniging im Haag und der Afrikaans-Duitse Kultuur-Unie in Pretoria’. Noteeren wij, dat de opdracht kwam uit Duitschland en de medewerking uit Nederland en Zuid-Afrika. Dat is van meer belang dan de wetenschap, dat de titel gekozen werd, omdat Hollanders en Duitschers op de ‘Goede Hoop’ van Jan van Riebeek naar Kaapland voeren; een startschot voor het Germaansche bloed, om zich met ijver in die richting te spoeden.
‘De Goede Hoop’ wil drie volkeren dienen, zooals de inleider verderop zegt; volgens hem is nu het oogenblik gekomen om het scheidende achter te stellen bij het verbindende. ‘Seltsam mutet es an’, heet het, ‘dass zich zwel benachbarte Nationen wie die deutsche und die niederländische, die der gleichen Wurzel entstammen, und deren Volkstum unmerklich (??) fast an ihren Grenzen ineinander übersfliesst, in neuerer Zeit fast fremd geworden sind’. Zoo ‘seltsam’ is dat echter niet, want dit proces is al eeuwen aan den gang, en de Bourgondische ‘staat’, die practisch al niet veel meer met het Duitsche Rijk uitstaande had, is van meer beteekenis geweest voor Nederland dan het nu zoo populaire ‘Volkstum’ van dezen inleider. En daarom is dit boek ook zulk een zonderling en hersenschimmig wanproduct. Het bevat (te hooi en te gras bijeengeraapte) bijdragen in het Duitsch, Nederlandsch en Afrikaansch, en handhaaft dus de romantische illusie, dat er een soort secundaire taaleenheid zou bestaan tusschen b.v. Duitschers en Afrikaanders. Zoo volgt op de inleiding een artikel over ‘Der Geist des neuen plattdeutschen Schrifttums’ (van Franz Fromme), dat zeer veel wetenswaardigs bevat, maar ons volstrekt niet tot verbroedering met al deze platduitschers drijft. Waarom zou het contact tusschen de volken in dezen tijd zich realiseeren via de dialecten? En is het iets anders dan sentimenteele dwaasheid, om het bindende tusschen Duitschland en Nederland in deze buurt te zoeken? Temeer is zooiets onzinnig, omdat men in dit boek van het Duitsch-Dietsche ‘Kulturraum’ vergeefs iets zoekt over de werkelijke cultureele prestaties der drie landen op het gebied van schilderkunst, muziek, wetenschap, etc. etc.; er zijn, voor Nederland, een paar willekeurige gedichten, die hier bij ongeluk verdwaald lijken, en een verbijsterend overzicht over de ‘Gegenwartsströmungen des nordniederländischen Schrifttums’ door dr phil. Jan Hendrik Scholte, hoogleeraar in het.. Duitsch aan de Universiteit van Amsterdam.
Het is natuurlijk een loffelijk idee vanwege de bedoelde verbroedering een hoogleeraar in het Duitsch over Nederlandsche letterkunde te laten schrijven, maar het is tegelijk absurd, tenminste wanneer men zijn taak opvat als prof. Scholte, die zonder een zweem van gevoel voor verhoudingen een stroom van namen over ons uitstort, waarin Nederlanders reeds verdrinken en a fortiori dus Duitschers en Afrikaanders. Afgezien nog van het feit, dat het zuiver informatieve artikel in Sept. 1935 (!) is geschreven en dus in allerlei opzichten reeds verouderd is, mist het alle overzichtelijkheid van een opstel, dat over het wezen onzer literatuur iets berichten wil. Het is een samenraapsel, waarvoor men prof. Scholte (die o.m. een essay van zijn zoon, Henrik Scholte, uit den Erts-almanak van 1926 als representatief voor de toenmalige jongeren in Duitsche vertaling in extenso weergeeft!) had moeten waarschuwen; het is een blamage, kort en goed.
* * *
Op deze beschouwing volgt een dito van dr F.E.J. Malherbe over de Afrikaansche letterkunde, ook vol namen, maar vèèl beter. Over den Oceaan terugzwemmend belandt men dan in de ‘Neulandgewinnung in Deutschland’, door Oberarbeitsführer Dipl. Ing. Friedrich Wunderlich, gesecondeerd door een artikel over ‘Landaanwinning’, van de hand van jhr C.E.W. van Panhuys. L.J. van Gorkom, conrector van het stedelijk gymnasium te Herzogenbusch (dat is, zoo: als men weet, de stad met de ‘buschreiche Umstreiche’, op zijn platduitsch) behandelt de Nederlandsche kolonisatie in Duitschland, J.J. van Deinse ‘Beziehungen zwischen Münsterland und Holland’. ‘Deutsche Erbe im Burentume’ (Werner Schmidt - Pretoria) en ‘Das Deutschtum in Südafrika’ mogen natuurlijk niet ontbreken; dat is ook een soort landaanwinning, zij het een andere dan die jhr Van Panhuys beschrijft.
Drs H. Krekel schrijft over de politieke en economische ontwikkeling van Nederland sedert den wereldoorlog, en een bewoner van Potsdam, dr R.P. Osswald, geeft een ‘Zehnjahresbericht über die Entwicklung des Flamentums’. In dit artikel kan men, evenals in het daarop volgende over de Zuid-Afrikaansche Unie van dr W. Espe uit München, de noodige addertjes onder het gras vinden. Op bescheiden, maar dringende wijze wordt de propaganda van zeker allooi door deze heeren, die elkaar (niet eens over den Oceaan) toeglimlachen, gevoerd.
Deze bundel komt voor ons precies te laat; het Nederlandsche volk heeft zich bij de verkiezingen afkeerig verklaard van imitatie-cultuur, als die in ‘De Goede Hoop’ wordt opgediend. Want hoewel er eenige zeer behoorlijke en respectabele bijdragen in dit boek voorkomen, wordt het geheel als imitatie gequalificeerd door de platduitsche misvatting over de verbroedering van eenige z.g. ‘nordische’ volken door middel van Oberarbeitsführers en soortgelijke menschen, die ons als surrogaat van het ‘roode’ internationalisme een internationalisme van Blut und Boden willen opdringen, onder protectoraat van het nationaal-socialistische Duitschland natuurlijk. Ik heb goede hoop, dat onze Bourgondische traditie ons immuun heeft gemaakt voor dergelijke verkapte reclame made in Germany.
M.t.B.