De nieuwe methode van H.J. Leppink
Gebaseerd op zelfwerkzaamheid en combineeren
DE VOLWASSEN MENSCH is een wezen, dat veel vergeten heeft. Hij heeft b.v. meestal geheel of vrijwel geheel vergeten, dat hij een functie, waarvan hij zich iederen dag bedient, n.l. het lezen, in zijn prille kinderjaren geleerd heeft. En toch moet dit leeren van enormen invloed zijn op zijn verdere ontwikkeling, want het proces van opnemen van andermans ideeën wordt slechts door toepassing van deze functie mogelijk; die functie lijkt ons een mechanische, omdat wij geen acht meer slaan op wat zich bij het lezen afspeelt, maar zij werd nochtans eens door het kind verkregen door eigen inspanning, met behulp van den onderwijzer. Voor het toekomstig geestelijk leven van het kind is dus de methode van het leeren lezen van groote beteekenis.
Grondgedachten eener nieuwe methode.
De heer H.J. Leppink, onderwijzer te Nieuwerkerk a/d IJsel, behoort tot degenen, die van dit probleem aan den ingang van het menschelijk leven een speciale studie hebben gemaakt en zich een eigen opvatting hebben gevormd over de wijze, waarop men het lezen aan het kind moet bijbrengen. Wij hebben dezer dagen in een onderhoud met hem over een nieuwe methode voor het leesonderwijs, waarop hij octrooi heeft aangevraagd, eenige bijzonderheden vernomen over deze methode en de gedachte, die er aan ten grondslag ligt. Vorige methodes, aldus de heer Leppink, gingen uit hetzij van de enkele letter (deze liet men leeren uit woorden als aap, noot etc., of, zooals de o o, door middel van een hoepel), hetzij van een globalen (totalen) vorm; de laatste leerwijze kwam dus tot het onderwijzen van de letter in omgekeerde richting en gebruikte zoo weinig mogelijk de afzonderlijke benaming van de afzonderlijke letter; zij bevat uitnemende gedachten, maar omdat zij te veel den nadruk legde op het geheel, beging zij de fout, de activiteit der leerlingen, die vooral door het aparte geboeid wordt, te veel uit te schakelen.
Daartegenover stelt de heer Leppink zijn eigen didactische grondgedachten:
1o. | Lezen berust aanvankelijk op onderscheiding der letters, die door onderlinge combinatie tot woorden en vervolgens tot zinnen worden vereenigd. |
2o. | Van belang is het de zelfwerkzaamheid der leerlingen onmiddellijk bij het leesonderwijs te betrekken, door hun taxeer- en combineer-vermogens actief te maken. |
3o. | De kinderlijke zelfwerkzaamheid heeft zich uit te strekken over een ruim oppervlak en moet zich gericht en gesteund weten door onbeweeglijke richtings- en steunpunten op dat oppervlak. Zelf combineeren is volgens de psychologische ervaringen mogelijk om vaste kernen (Bergson, Jung, Simmel). |
Volgens den heer Leppink dient de nadruk bij het leesonderwijs dus niet te vallen op de analyse (de afzonderlijke letterteekens), noch op den globalen vorm, maar op de combinatie door zelfwerkzaamheid, wier vrijheid beperkt wordt door enkele vaste richtinggevende punten.
Het leesbord met verschuifbare letters.
Om deze grondgedachten in de practijk te kunnen verwezenlijken, heeft de heer Leppink een schuifbord geprojecteerd (zie de afbeelding). Het is zwart getint, in bruine omlijsting. De lijnen A stellen voor vooruitstekende richels, waarin een groeve loopt voor het verschuiven van losse, zwarte kartonnen letters, die uit de letterdoos D worden genomen; van elke letter zijn 10 exemplaren aanwezig. De lijnen S stellen de minder ver vooruitstekende steunlatten voor, waartegen de letters rusten. Voorts zijn op dit schuifbord roodgekleurde vaste punten (M) aangebracht, die den heer Leppink dienen om de aandacht van het kind te fixeeren. Bij den aanvang van elke oefening worden n.l. daarop de klinkers en tweeklanken gelegd; hierdoor is de vaste aandachtskern verzekerd. Nu kan de zelfwerkzaamheid van den leerling beginnen; door de medeklinkers om de vastliggende klinkers en tweeklanken te combineeren, kan hij geleidelijk aan zelf woorden gaan vormen.
Voorbeeld: over de vaste punten M worden een aantal o's en een aantal a's verspreid. Vervolgens laat de onderwijzer op willekeurigen afstand van deze vaste punten verschillende t's plaatsen, en vraagt aan de kinderen: Wie kan o t maken, wie a t?
Van dit eenvoudigst begin uitgaande komt men geleidelijk tot steeds gecompliceerder oefeningen met steeds meer conbinatiemogelijkheden, die wij hier niet in détails zullen beschrijven, omdat het ons niet om de uitwerking, maar om de grondgedachte van deze nieuwe methode te doen is. Steeds verschuift en verplaatst de leerling over het geheele bord aan de hand van vele schematische oefeningen.
Wij willen niet vooruitloopen op het practisch resultaat van de methode Leppink (de uitvinder heeft, naar hij ons meedeelde, zelf reeds vele proeven in de practijk genomen, die de theorie van zijn methode staven en toonde ons verschillende bewijzen van instemming van vakgeleerden); maar zij lijkt ons in ieder geval belangrijk genoeg om er de aandacht op te vestigen. De heer Leppink combineert immers in zijn systeem de methode van de afzonderlijke letter en van den globalen vorm, maar brengt de zelfwerkzaamheid van het kind daarbij als eersten eisch voor waardevol leesonderwijs naar voren; hij maakt gebruik van de voordeelen, die zoowel een scherpe attentie voor het afzonderlijk letterteeken als een ‘sportieve’ belangstelling voor het te vormen geheele woord den opvoeder kunnen bieden. Het spreekt voorts vanzelf, dat wij hier slechts schematisch hebben kunnen weergeven, wat de heer Leppink ons op grond van diepgaande studie over waarneming, combinatie, taxatie, motoriek en apperceptie uitvoerig heeft verteld. Dit schema is echter, komt het ons voor, voldoende om dengene, die zich voor het vraagstuk interesseert, tot persoonlijk nadenken over deze methode te prikkelen.