Leo van Breen, Het Kwartet. (C.A.J. van Dishoeck, Bussum.)
De dichter Leo van Breen dicht kennelijk met veel gemak; zijn verzen loopen allen zonder veel moeite in een bepaald rhythme af; hij heeft bovendien een onuitputtelijken afkeer van het verwaten burgerdom, die hem tot de satyre drijft. In dien geest dicht hij een ‘kwartetspel’: Ernstig, Ernst met een Tic, Tegen de Tijd en Min of Meer Persoonlijk. Maar hoe de ondertitels ook mogen heeten, de tic is toch meestal hoofdzaak. Het is de satyrische tic, die Van Breen kenmerkt; in dit opzicht doet zijn werk denken aan dat van J. van Hattum, dat echter veel gevarieerder en bij tijden ook veel ‘diepgaander’ is.
Zijn burgerhaat heeft Leo van Breen gedistilleerd uit een eenzijdige verhouding tot zijn leermeester Greshoff, aan wiens invloed hij zich nog steeds niet heeft kunnen onttrekken, wiens invloed hij, anderzijds, ook ronduit erkent door de opdracht van het gedicht ‘Wij Leven Huichelend’:
Dit sentiment is één kant van Greshoff, maar de ‘tegenmelodie’, in het oeuvre van dezen dichter eigenlijk de groote bekoring, mist men bij Van Breen; hij toont trouwens hier en daar ook den hekelenden toon van Du Perron te hebben beluisterd. Het best leert men hem daarom toch kennen in de afdeeling ‘Min of Meer Persoonlijk’, waarin hij scherpe pijlen afschiet. Met dat al is deze z.g. ‘Forum-poëzie’ ook wel een goede schietschijf voor de critici, die willen aantoonen, hoe ook de poëzie zonder romantische symbolen in een bepaald cliché vastloopt, en in een nieuwe ‘school’ wordt gestandardiseerd. Of men het voormalige ‘Forum’ daarvoor verantwoordelijk mag stellen, is een andere vraagt!
M.t.B.