De meening van het hoofd der politie
En de onmondig verklaring der publieke opinie
OVER HET VERBOD van het stuk van den Amerikaansche schrijven Elmer Rice, ‘De Dag des Oordeels’, heeft men in het Ochtendblad eenige bijzonderheden kunnen lezen, samengevat volgens de meening van den heer Van der Lugt Melsert. De heer Van der Lugt stelt zich op het standpunt, dat hij als kunstenaar met eventueele politieke toespelingen niets te maken heeft en dat hij bovendien de analogie, die er bestaat tusschen een der hoofdpersonen van het stuk en den heer Hermann Goering niet als zoodanig heeft gevoeld.
Uit een onderhoud, dat ik heden met den burgemeester, den heer De Monchy, had, is mij gebleken, dat deze van een andere meening is. De heer De Monchy gaf toe, dat ‘De Dag des Oordeels’ een knap stuk is, maar hij achtte het tevens buiten twijfel, dat hier het bekende Rijksdagbrandproces in den vorm van een analogie werd bedoeld. Er zijn, aldus de burgemeester, talrijke toespelingen, die in die richting wijzen; zoo wordt er over verdoovende middelen gesproken, die zouden zijn toegediend, en de generaal, die bij Elmer Rice voor Goering staat, wordt door den schrijver in verdenking gebracht, zelf de schuld van het gebeurde te dragen, (lees dus: den Rijksdag in brand te hebben gestoken, M.t.B.). Er wordt dus een tendentieus en ongunstig oordeel geveld over de Duitsche regeering en de Duitsche justitie, en dat, aldus de heer De Monchy, ging mij te ver. Ik verbied niet graag; ik heb ‘Onschuldige Meisjes’ en ‘De Witte Ziekte’ niet verboden; maar de opvoering van dit stuk zou als een onvriendelijke daad jegens Duitschland kunnen worden uitgelegd en zelfs anti-Duitsche demonstraties in den Schouwburg of Duitsche represailles tegen Nederlandsche onderdanen ten gevolge kunnen hebben.
* * *
De burgemeester is het hoofd der politie, en hij heeft zich, wil het mij voorkomen, bij deze beslissing wel zeer speciaal door de verplichtingen van dat mandaat laten leiden. Immers, er is nog een andere kant aan deze wederom weinig verkwikkelijke zaak, die misschien het hoofd der politie niet interesseert, maar den bestuurder van eenige honderdduizenden inwoners eener stad toch wel aangaat: de quaestie van het vrije woord en de vrije oordeelvorming. Ik ken het stuk van Elmer Rice niet, maar zal er na de lectuur spoedig op terugkomen; echter geeft de burgemeester zelf toe, dat het een stuk van beteekenis is en dus geen onhandig gedramatiseerd pamflet als ‘De Beul’! Het verbod is dus (de heer De Monchy ontkent het zelf ook niet) een verbod uit angst voor mogelijke (misschien denkbeeldige) gevolgen: demonstraties, represailles.
Het moge nu de taak zijn van het hoofd der politie om zulke overwegingen te laten gelden (ik begrijp het dilemma van den heer De Monchy volkomen), zeker is dat niet de taak van de pers. Wij moeten het als een zeer betreurenswaardig feit aanmerken, dat de onmondig-verklaring der publieke opinie, op grond van angstvoorstellingen, door dit verbod weer verder wordt doorgevoerd. In dictatoriaal geregeerde landen is die onmondigheid één der geloofsartikelen van het regime; het is echter een der voorrechten van de democratie, dat zij de onmondigheid niet als maatstaf aanlegt. Het bewuste stuk heeft bovendien in Engeland al eenige maanden zonder protest of demonstratie geloopen, en dit voorbeeld had den burgemeester kunnen sterken in zijn anders zoo terecht geprezen weerzin tegen het verbieden van waardevolle werken, alleen omdat zij met toespelingen zijn voorzien.
Daar komt nog bij, dat immers niemand gelooft, dat de heer Goering, stichter van een eigen schilderacademie en vriend van de dierenbescherming, den Rijksdag in brand heeft gestoken, en dat de Duitsche regeering in het besef van haar onschuld zulke toespelingen langs zich heen kan laten gaan. De heer Goering kan den Rijksdag niet hebben aangestoken, omdat volgens diezelfde regeering de (helaas onvindbare) communisten het gedaan hebben. En zoo zullen wij de vraag, wat waar is en wat niet (een vraag, die de belangen van een bevriende regeering zelfs nog te boven gaat), hier laten rusten. Misschien dat de lectuur van het stuk tot de beantwoording daarvan een welkome aanleiding geeft.
M.t.B.