Kunst en letteren

Franz Molnar 60 jaar
De tooneelschrijver par droit de naissance

Een, die dertig jaar repertoire hield

Vandaag bereikt de over de heele wereld bekende Hongaarsche tooneelschrijver Franz (Ferenc) Molnár zijn zestigsten verjaardag.

Dit feit zal stellig ook op belangstelling kunnen rekenen in de Nederlandsche tooneelwereld. Men mag wel zeggen, dat Molnár bij ons tot een der meest gespeelde buitenlandsche auteurs behoort; hij behoort bovendien tot degenen, die repertoire heeft weten te houden, dank zij een groote elasticiteit en vooral: dank zij een groote kennis van de eischen, die het tooneel den tooneelschrijver stelt. Molnár, die ook romans en novellen heeft geschreven, is juist daarom zoo vermaard geworden als tooneelauteur, omdat hij precies over die eigenschappen beschikt, die 'n aannemelijk, niet te diep en ook zeker niet te ondiep schrijver noodig heeft om zijn publiek te boeien. Ik heb eens beweerd, dat Molnár eigenlijk een beter tooneelschrijver is dan Shakespeare, aangezien hij een veel minder groote persoonlijkheid is en zich uitsluitend laat leiden door zijn ‘vak’. Hij kent ieder effect, hij is op de suggestie van de planken ingesteld; hij past zijn problemen aan bij het slagveld, dat hij wil beheerschen door een eclatante overwinning. Eerste vereischte daarvoor is een goede dialoog; welnu, Molnár schrijft een uitstekenden dialoog, altijd levend, zelden plat, meestal de moeite van het luisteren volkomen waard; hij weet er gewoonlijk zorgvuldig voor te waken niet in de trivialiteiten van zijn collega Sacha Guitry te vervallen. De beste stukken van Molnár maken werkelijk indruk door den tact van hun schrijver, die het melodramatische en theatrale handig vermijdt, en in een humoristische vermenging van scepsis en gevoel precies op die sentimenten weet te speculeeren, die een schouwburgpubliek tijdelijk tot een geheel maken, zonder het te verlagen tot een bende snotterende of gierende stumpers. Het is niet zeer waarschijnlijk, dat Molnár zijn tijd lang zal overleven, maar hem komt toch minstens de eer toe zijn tijd met groote virtuositeit te hebben geboeid. Kortom: alle qualiteiten, maar ook alle beperktheden van het hedendaagsche ‘mondaine’ tooneel van West-Europa vindt men in de persoonlijkheid van Molnár terug. Niemand zal er zich, bij nader inzien, over mogen verbazen, dat zulk een man plotseling voor den dag komt met een Sinterklazig mirakelspel, ‘Het wonder in de Bergen’; want in de diepte is Molnár, de gevoelige, ironische scepticus, standpuntloos gebleven, en dus vatbaar voor het goedkoopste mysticisme; op het bijgevoegde portret houdt hij het midden tusschen een diplomaat en een eleganten abbé. Men verwachte van dezen auteur geen onthullingen over den zin des levens, maar alleen ieder seizoen een nieuwe onthulling over den zin van het leven op het tooneel.

* * *

Franz Molnár werd 12 Jan. 1878 als zoon van een arts geboren te Boedapest. Hij heeft al vroeg geschreven en zelfs geregisseerd, ging in de journalistiek, werd medewerker van tijdschriften en van de ‘Pesti Hirlap’, begon met het schrijven van novellen en romans (o.a. ‘De Jongens uit de Paulusstraat’), maar veroverde in 1907 met zijn tooneelstuk ‘De Duivel’ stormenderhand de geheele tooneelwereld van die jaren.

Sedert dien heeft Molnár een imposante reeks stukken geschreven, die vrijwel alle, met meer of minder succes, hun weg naar de kosmopolitische planken hebben gevonden. Ik noem (met de Nederlandsche titels) b.v. ‘Liliom’, ‘De Gardeluitenant’, ‘Het Sprookje van den Wolf’, ‘De Roode Molen’, ‘De Blauwe Oogen van den Keizer’, ‘Scherzo’ (‘Spiel im Schloss’), ‘De Goede Fee’, ‘Hemelsche en Aardsche Liefde’. Door Nederlandsche opvoeringen van de laatste jaren herinnert men zich stellig ‘het Onbekende Meisje’, ‘De Banketbakkersvrouw’ (‘In een Smal Straatje’), ‘Groote Liefde’ en het reeds genoemde ‘Wonder in de Bergen’.

Talrijke Nederlandsche acteurs hebben in werken van Molnár bekende rollen gespeeld, die tot hun beste behooren: Ed. Verkade (in ‘De Duivel’ en ‘De Gardeluitenant’), Adolphe Engers (die Molnàr hier introduceerde), Albert van Dalsum (‘Liliom’), Annie van der Lugt Melsert-van Ees (‘Het Onbekende Meisje’, ‘De Goede Fee’) enz., enz. Het laatste stuk van den productieven Hongaar is ‘Delila’ (1937), maar vermoedelijk zullen zijn zestig jaren hem niet beletten om zijn werkzaamheden energiek voort te zetten. Als het dan maar geen ‘wonderen in de bergen’ zijn, zullen wij dat geenszins betreuren!

M.t.B.