Salamanders en het vuur

‘Felix Krull’ van Thomas Mann in Nederlandsche vertaling
Nieuwe werken van A.M. de Jong en A. den Doolaard

DOOR HET ONDERNEMEN van zijn Salamanderreeks heeft de uitgever Querido zich zeer verdienstelijk gemaakt voor de Nederlandsche literatuur, zooals hier reeds meermalen is geschreven; en uit het onlangs uitgegeven Salamanderboek, waarin een overzicht werd gegeven van wat hij met deze goedkoope serie ‘van de beste oorspronkelijke en vertaalde romans’ reeds bereikte, bleek ook den buitenstaander, dat hij ernst met de zaak had gemaakt. Wel zijn niet alle deelen van de Salamanderreeks meesterwerken en zou men hier graag wat gemist, daar graag wat aangevuld zien, maar het principe is goed. Aan dergelijke uitgaven bestond en bestaat groote behoefte, en het feit, dat boeken, die anders in dure en vergeten edities liggen te slapen, door den heer Querido uit hun sluimering zijn gewekt (zelfs een succes bleken), is reeds een meer dan voldoende motiveering voor de onderneming. Couperus, Van Schendel, Marcellus Emants, Frans Coenen, Lodewijk van Deyssel, André Gide, Frederik van Eeden, Aart van der Leeuw: die namen alleen al zeggen genoeg.

Met groote ingenomenheid mag er dan ook melding van gemaakt worden dat de goede traditie van de Salamanderreeks dit jaar wordt voortgezet door de Nederlandsche vertaling van ‘Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull’ door Thomas Mann, onder den titel Bekentenissen van den Oplichter Felix Krull. De uitgebreide Duitsche uitgave van dit boek verscheen verleden jaar bij de andere helft van den heer heer Querido (Querido Verlag), en naar aanleiding daarvan heb ik een Zondagsartikel aan dit curieuze werk van Mann gewijd. De vertaling is verzorgd door Alice van Nahuys. Zij had geen gemakkelijke taak, want het proza van Thomas Mann ‘luistert’ zeer nauwkeurig; de vele schakeeringen tusschen deftigheid en humor, die een slechte vertaling meestal niet weet te treffen, zijn de essentie van dezen stijl. De vertaling van mevr. Van Nahuys heeft echter stellig qualiteiten, ook als vertaling van Thomas Mann, al zou men zoo nu en dan een ander Nederlandsen aequivalent gewenscht hebben; zij geeft een zeer goed denkbeeld van het origineel. Dat, nu de naam Thomas Mann eenmaal in de reeks vertegenwoordigd is, andere werken van zijn hand mogen volgen! Zij zijn salamanders, die tegen het vuur van den tijd ruimschoots bestand zijn.

* * *

Heel wat minder bewondering kan ik hebben voor de beide andere deelen, die dit voorjaar het licht hebben gezien: nog wel twee nieuwe romans, waarvan dus geenszins is gebleken, of zij werkelijk op het genoemde vuur berekend zullen zijn. Zonder overdreven profetische gaven te simuleeren kan men echter gerust voorspellen, dat zij het niet zullen zijn; en daarom behooren zij m.i. in een serie als deze Salamanderreeks ook niet thuis. Aangenomen althans, dat de heer Querido zijn qualificatie: ‘reeks van de beste oorspronkelijke en vertaalde boeken’ tenminste ook in de toekomst gestand wil doen, hetgeen ik veronderstel.

Ik doel allereerst op den roman De Erfgenaam van den als socialist bekend staanden auteur A.M. de Jong. Zelden heb ik een banaler, burgerlijker en overbodiger verhaal gelezen dan dit nieuwe werkje van den heer De Jong, die blijkbaar den kant van Nice op geweest is en die ervaring rendabel maakte door het vervaardigen van deze historie. Het is de geschiedenis van een braven Hollander, die een erfenis krijgt, en na eenig aarzelen besluit het er met zijn vrouw in het zonnge Zuiden van te gaan nemen. Welnu, dat lukt, maar om aan de zaak voortgang te geven, laat A.M. de Jong de vrouw in de armen van een filmachtigen markies en den man van den weeromstuit in de dito van een Parijsche nachtvlinder vallen; alles zeer kleurig beschreven. En alsof het niet beter kon, alles komt terecht, want de luitjes vinden elkaar, uitgeboemeld, weer in de echtelijke woning; Pieter krijgt zelfs opslag van zijn patroon, en het leven kan verder zijn gang gaan.

Met dit boek is het schrijverschap van A.M. de Jong, dat toch al vrij problematisch was, heelemaal problematisch geworden. En wat het wonderlijkst aandoet: deze z.g. socialist blijkt een aarts-kleine-spaarder, zoodra het er opaan komt, de geschiedenis van een erfenis te schrijven; zijn held beweegt zich daar in het griezelig mondaine Frankrijk als een van die personen, die men op reis uit de verte als landgenooten herkent, maar bij voorkeur vermijdt. Ik vind dezen roman een van de treurigste voorbeelden van prullaria, die misschien geschreven en ten gerieve van het amusement verkocht, maar zeker niet in een Salamanderreeks uitgegeven behoorden te worden.

* * *

Niet veel beter is het gesteld met een ander nieuw boek, Wampie, de Roman van een Zorgeloze Zomer, door A. den Doolaard. Het schrijverschap van Den Doolaard heeft een geheel andere ontwikkeling achter den rug dan dat van A.M. de Jong; maar hun is gemeenzaam, dat zij in het jaar 1938 een laagterecord hebben weten te bereiken, en dat zij beiden het socialisme belijden, hetgeen men uit deze laatste voortbrengselen allerminst zou opmaken. In ‘Wampie’, den roman van een meisje, dat werkelijk niets doet dan zorgeloos door het leven te dartelen, betoont Den Doolaard zich wat men in de wandeling een humorist noemt. Hier is dezelfde heerlijke, stralende, jolige humor, die ons tegemoet komt uit zijn in het Salamanderboek opgenomen autobiographie, waarin hij meedeelt bij helderen zonneschijn en harde vorst geboren te zijn, verslaafd te zijn geweest aan cocktails en dichten (‘beide ondeugden heb ik afgeleerd’), zeer veel van spekpannekoeken met stroop, schapenvleesch met knoflook en versche haringen aan een karretje te houden, Turksche koffie te kunnen zetten en te weten hoe eieren in het Albanisch en liefde in het Litausch heeten.

Deze zelfde onweerstaanbare leukheid vult het boek ‘Wampie’. Wampie is steeds maar vlot, verliefd en gevat; er wordt duchtig gevrijd (en gezoend met name) door dit echt moderne jonge meisje, dat zooveel van haar beminden Dolf houdt en secretaresse wordt van zijn oom Barend, bij wien Dolf weer in den pas moet komen; er wordt natuurlijk gereisd, dat de lappen er af vliegen, en Dolf komt zelfs even in Oostenrijksche gevangenschap, hetgeen Den Doolaard ook gepasseerd moet zijn; zoo'n ervaring dient productief gemaakt, daar kan bovendien A.M. de Jong met zijn Rivierareisje in het geheel niet aan tippen....

Wanneer een bepaald type Hollander lichtvoetig wil zijn, ontstaat er, schijnt het, onvermijdelijk zooiets als ‘Wampie’. Het klassieke werk op dit gebied, dat Den Doolaard wel evenaart, maar geenszins overtreft, aangezien hij nog niet het humoristische instrument, genaamd nachtspiegel, heeft ingevoerd, is ‘Malle Gevallen’ van Hans Martin. Deze hoogte is voor iemand, die het dichten en de cocktails voor de spekpannekoeken heeft verruild, een benijdenswaardig niveau. Ik meen echter, dat de heer Querido er goed aan zou doen voor zulke werken een aparte serie te stichten, voor welker naam hij b.v. patent zou kunnen aanvragen op den titel van den heer Martin bovenvermeld.

M.t.B.