Duel dat in een brochure wordt voortgezet
Bijzaken en hoofdzaak
M. Roelants, Bakkeleien met Jan Greshoff (Nijgh en van Ditmar, Rotterdam 1938).
Lezers met een sterk geheugen zullen zich nog herinneren, dat deze courant eenigen tijd geleden het strijdtooneel is geweest van de heeren Maurice Roelants, Vlaming, en den heer J. Greshoff, Nederlander, die elkaar te lijf gingen over het vraagstuk van de Vlaamsche critiek. Volgens Greshoff leed deze critiek aan een algemeene overschattingstendentie, terwijl Roelants dit ontkende, of liever relativeerde, door er op te wijzen, dat zulks niet alleen in Vlaanderen het geval was.
Deze quaestie, die men reeds begraven waande, duikt thans weer op in een brochure, die Maurice Roelants onder den titel ‘Bakkeleien met Jan Greshoff’ heeft doen verschijnen. Men krijgt daarin allereerst een overzicht van de reeds gepubliceerde artikelen, zoowel van Roelants als van Greshoff; Roelants heeft dus ook de meening van zijn tegenstander onverkort weer, hetgeen men slechts op prijs kan stellen, nu er zoo met scherp geschoten wordt. Maar daarop volgt nieuwe commentaar, waarin Roelants verder borduurt op hetzelfde thema en Greshoff, in ruil voor zijn aanval, een niet onbelangrijk getal vliegen tracht af te vangen; tenslotte is hier een ‘Open brief aan een Noorderbroeder’ afgedrukt, waarin Roelants een uiteenzetting geeft over den stand van zaken in Vlaanderen, zulks min of meer als repliek op den ‘Brief aan een Zuiderbroeder’ van Greshoff, dien men in den tweeden druk van zijn bundel ‘Rebuten’ kan aantreffen.
In het algemeen wordt deze polemiek door Roelants loyaal gevoerd; dat hij Greshoff tracht te betrappen op contradicties is zijn goed recht, want deze heeft ook niet nagelaten zich scherp uit te laten. Er is helaas één hoofdstukje, dat een uitzondering maakt; onder den titel ‘Epistolair Intermezzo’ acht Roelants het toelaatbaar particuliere brieven van Greshoff aan hem af te drukken, zonder dat daarvoor ook maar eenige dwingende reden zou kunnen worden aangevoerd; de brieven zijn bovendien kennelijk niet voor publicatie bestemd. Tot dusverre was dit in een fatsoenlijk debat tusschen tegenstanders, die elkaar met behoorlijke middelen wenschen te woord te staan, geen gebruik, althans niet in Nederland. Ik hoop, dat Roelants van deze vrijgevigheid geen gewoonte zal maken, want men zou gaan aarzelen hem privé te schrijven (uit de gepubliceerde brieven blijkt overigens alleen, dat Greshoff zich de zaak persoonlijk heeft aangetrokken; zij pleiten eerder voor dan tegen hem, maar daarom heeft Roelants ze niet voor den dag gehaald, mag men aannemen, aangezien hij ze gebruikt voor zijn offensief).
Greshoffs inconsequenties
Ik zal niet alles ophalen, wat in deze brochure wordt opgehaald, maar trachten tot de kern van de quaestie te komen; want deze quaestie is niet zonder belang. Naar aanleiding van een Vlaamsch nummer van het tijdschrift ‘De Gemeenschap’ heb ik in het avondblad van 21 December j.l., reeds geschreven, dat Roelants er inderdaad in slaagt Greshoff op een minder nauwkeurige bewijsvoering te betrappen. De brochure geeft slechts reden om dat inzicht te bevestigen. Toen Greshoff zijn aanval op de overschatting in de Vlaamsche critiek begon, was hij (het blijkt ten overvloede uit de indiscrete brievenpublicatie van Roelants) onvoldoende voorbereid; hij gaf zijn tegenpartij gelegenheid hem troeven uit de hand te slaan, hetgeen bijzonder ontactisch van hem was, omdat hij in de kern van de zaak (de quaestie der overschatting zelf) gelijk had. Hij verzuimde voorts zijn argumentatie openlijk te herzien, nadat hem een detailfout in zijn redeneering gebleken was en stelde ook het probleem verkeerd, door een te simplistische tegenstelling te maken tusschen Noord en Zuid (waarbij Noord te ‘wit’ werd als tegenhanger van het ‘zwart’ afgeschilderde Zuiden). Zoodoende slaagt Roelants er in deze brochure vrij aardig in, aan te toonen, dat er ook in Nederland overschat wordt en dat met name de overschatting van verschillende Vlaamsche auteurs van de Nederlandsche critiek is uitgegaan. Dezen slag mag Roelants zonder eenige reserve als gewonnen reclameeren. Onder het motto van: ‘Wij zijn niet al te veel waard, maar jullie hebt daar zelf schuld aan, door ons te overschatten’ maakt Roelants een goede beurt.
Ook in zijn pogingen om Greshoff op contradicties te vangen, slaagt de Vlaamsche auteur soms heel goed; uit die innerlijke tegenspraken blijkt Greshoffs ‘onbesuisd lyrisme’, zooals Roelants het noemt. Wanneer Greshoff Roelants het gebruik van het woord ‘onvolprezen’ verwijt, als een term, die alleen op ‘God of een genie’ van toepassing is, kan Roelants hem er op wijzen, dat Greshoff zelf schrijft over het ‘onvolprezen meestérwerk Les Thibault’ van Roger Martin du Gard. Misschien is Roger Martin du Gard werkelijk een genie, en gaat Roelants' ballon dus maar half op; maar in ieder geval is het een feit, dat Greshoff in zijn critieken zelf telkens overschattende termen gebruikt en dus kwetsbaar is op deze plek. Hij is een lyrische persoonlijkheid, die impulsief stelt, en even impulsief her-stelt, hij is, wanneer hij zich door zijn gevoel laat meesleepen, meer propagandist of vermaner dan criticus; wanneer Roelants van de talrijke inconsequenties, uit die eigenschap voortvloeiend, profiteert, is hij als vliegenvanger in zijn recht.
Het hoofdargument onweerlegd
Maar met dat al blijft het hoofdargument van Greshoff: ‘dat (in Vlaanderen) een indringende en gezaghebbende critiek, die zich zonder aanzien des persoons uitspreekt, tot de groote zeldzaamheden behoort’, onweerlegd in deze brochure. Dat er in Vlaanderen wel eens scherp over iemand geschreven wordt, zooals Roelants ons verzekert, is iets geheel anders; dat, ook Nederlanders overschatten, is geen excuus. De tactiek, die Roelants hier volgt, bestaat erin, dat hij tracht den bliksem voor Vlaanderen bestemd af te leiden naar Nederland. Zoo wordt de jarenlang gedulde aanwezigheid van het plagiaat-wonder Urbain van de Voorde, die in Vlaanderen als autoriteit gold, vergoelijkt door den steun, dien hij in Nederland van de N.R.C. en ‘De Stem’ heeft gekregen. Volkomen terecht; maar de heer Van de Voorde blijft daarom niet minder een Vlaamsche misstand! Felix Timmermans moge hier te lande in het bespottelijke opgevijzeld zijn, hij blijft daarom toch een Vlaamsch verschijnsel! De Nederlandsche critiek moge Streuvels, Teirlinck, Timmermans en Claes geprezen hebben tot zij barstten van trots: even onverbiddellijk blijven zij Vlamingén, en blijft het feit van een onvoldoende critisch tegenwicht in Vlaanderen zelf bestaan. Of dat erg is, laat ik nu in het midden, want daarover gaat het ditmaal niet; wij hebben hier slechts te rekenen met de omstandigheid, dat Maurice Roelants een half jaar na dato aankomt met een brochure, waarin hij tegenover de aantijging van Greshoff een lans voor de Vlaamsche critiek wil breken. Hij zou dat niet doen, wanneer het hem niet diep zat en wanneer hij niet meende, dat zijn zaak de verdediging waard is. Welnu, uit zijn brochure met bijlagen van Nederlandsche en Duitsche persoordeelen over Vlamingen blijkt mij wel, dat er in het buitenland óók gunstig over De Pillecijn, Walschap en Roelants wordt geschreven, maar niet, dat er in Vlaanderen een ons onbekend gebleven eerste rangs critiek bestaat, die onafhankelijk is van het familjare wezen, dat Vlaamsche letterkunde heet. Wanneer men aanneemt, dat de boekbeoordeeling van Marnix Gijsen ongeveer 't summum is van Vlaamsche critische instelling op de literatuur, dan is daarmee nog niet véél gezegd......
Ik resumeer: Deze brochure toont aan, dat Greshoff een fout beging, door in de discussie voornoemd te veel te vertrouwen op zijn ‘onbesuisd lyrisme.’ Hij beging verder de fout, die fout niet onmiddellijk en uitdrukkelijk te herstellen en zoo den indruk te wekken, als zou de gewijzigde herdruk van zijn argumenten in zijn bundel ‘Rebuten’ een poging zijn om zich aan de verantwoordelijkheid voor vroegere uitspraken te onttrekken.
Uit deze brochure blijkt verder, dat Roelants niet in staat is het voornaamste argument van Greshoff tegen de Vlaamsche critiek te weerleggen. Daardoor krijgt het boekje meer het karakter van een voortgezetten aanval op de critische methode van den tegenstander, dan van een op nieuw en overtuigend materiaal gebaseerde verdediging van het peil dier Vlaamsche critiek. De titel ‘Bakkeleien met Jan Greshoff’ is dan ook maar al te juist; terwijl wij van Roelants, na verloop van zoovele pijnstillende maanden, een geschrift van andere allure, handelend over het wezen der Vlaamsche critiek, hadden verwacht, waarin deze brochure hoogstens als appendix had moeten worden ondergebracht.
M.t.B.