Louis Davids en het A.B.C.-Cabaret
Kurhaus-Cabaret
De alliantie tusschen Louis Davids en het A.B.C.-Cabaret onder leiding van Louis Gimberg wordt in dit tweede programma, tot wederzijdsch genoegen waarschijnlijk, voortgezet. Ditmaal heet het programma ‘Zomerfantasie’, en tot deze fantasie zal ook wel behooren, dat het gezelschap zich eenige nummers uit de winterprogramma's van het A.B.C.-Cabaret weer te binnen heeft gebracht; ten minste, er zijn diverse oude bekenden bij, die misschien dus sommigen Hagenaars niet geheel vreemd zullen zijn. Maar voor de badgasten zijn ze nog nieuw, en badgasten zullen dus ook de Hagenaars heeten, die de kennismaking nog eens opfrisschen. Daarbij is b.v. het kostelijke nummer ‘De Kip’, waarin Corry Vonk haar elastische persoonlijkheid in drie verschillende personages weet te veranderen; den mislukten dichter van Wim Kan kon men gerust tweemaal zien en hooren, en dr Fokkema uit het Noorden wil men ook nog wel eens consulteeren. Toch had er wel een beetje minder zuinig met de noviteiten kunnen zijn omgegaan, dunkt mij. Voor mij nieuw was b.v. de aardige sketch ‘Schilders van Onzen Tijd’, waarin Corry Vonk en Wim Kan de ‘bijzonderheid’ der moderne kunst illustreeren.
Van Davids kan alleen gezegd worden, dat hij ditmaal op zijn best is. Hij heeft zijn sur-realistisch-dadaïstischen draai, en terwijl hij van het eene op het andere onderwerp overschuift, vergeet men, dat hij bezig is over een legendarisch wezen, genaamd tante Jans, en een mythologischen hoed, die deze tante toebehoort, te zingen en te confereeren beide. Tante Jans verdwijnt om langzamerhand op te lossen in een fantastische symphonie van groteske elementen; zij wordt samengeklutst met andere poëzie uit Davids' bundel ‘Spiraalkronkelcirkels’ (zeg ik het goed?), en het publiek verdiept zich ijverig in het refrein. Voortreffelijk is ook de variatie op de geschiedenis van Saïdjah, die Davids aanleiding wordt tot een grillige vervorming van het Leitmotiv: ‘ik weet niet waar ik sterven zal’.
Veel publiek en veel succes.
M.t.B.