De libellenreeks

Nieuwe poëzie van De Mérode en Hessels
Bloemlezingen uit Sluyter en den Réveilkring

In de hier meermalen besproken Libellenserie (uitgave Bosch en Keuning te Baarn), een Christelijk georiënteerde reeks goedkoope boekjes, maar dikwijls ook voor andersdenkenden van waarde door het niveau waarop zij is gehouden, zijn weer eenige nieuwe nummers verschenen.

In de eerste plaats een bundel gedichten van den productieven dichter Willem de Mérode, Kaleidoscoop. De Mérode blijft nog altijd de dichter bij uitnemendheid van de hedendaagsche Christelijke literatuur en ook in dit boekje is hij weer vertegenwoordigd door een belangrijk aantal voor zijn talent karakteristieke verzen. De veelzijdigheid daarvan valt ook hier op; De Mérode is een Christen, in wien de zinnelijke tegenmelodie zich sterk laat gelden en het is juist deze tegenmelodie, waaraan zijn poezie haar bizondere bekoring ontleent. Men leze b.v. het bijna Vestdijkiaansche gedicht ‘De Honderdjarige’ in dit bundeltje: welk een scherpe en onsentimenteele blik!

 
Zij praat nog van haar zijden crinoline,
 
Volants, mitaines en haar tullen muts.
 
‘Toen gaf de mode ons meisjes iets beschuts.
 
En mocht een heer ons met respect bedienen.
 
Kom nu eens..’ een vermolmde totempaal,
 
Zoo bergt men haar eerbiedig in de zaal,

Tot De Mérodes beste gedichten reken ik ook de beide sonnetten ‘Simon Stylitus’, waarvan ik er destijds, bij een tijdschrift-bespreking, een geciteerd heb.

* * *

Een Christelijke dichter van het goede gemiddelde, maar steeds gemiddeld, blijft W. Hessels, van wien in deze reeks thans een bundeltje Witen Rood verscheen. Het merkwaardige aan een dichter als Hessels is, dat hij een reeks gedichten kan schrijven, die stuk voor stuk van een zuiver gevoel en een goede versificatie getuigen, zonder dat hij er in slaagt in één afzonderlijk gedicht boven zichzelf uit te komen. Dit is een deugd, die men ook een gebrek kan noemen en ik vrees, dat men het gebrek toch het sterkst zal voelen. Poëzie krijgt nu eenmaal slechts zin, wanneer zij zich in den korten lyrischen vorm althans, met een maximum aan persoonlijken toon realiseert. Wie W. Hessels is, weet ik na de lectuur van zijn gedichten nog niet.

* * *

Martien Beversluis heeft een bloemlezing samengesteld en ingeleid uit de poëzie van Willem Sluyter (1627/1673), den bekenden dichter-predikant van het dorpje Eibergen. Eenvoudige religieuze, meerendeels stichtelijke of moraliseerende ‘gezangen’, die, zooals de dichter zelf heeft gezegd in een opdracht tot den bundel ‘Eybergsche Sang-Lust’, ‘by u-lieden de meeste vrucht en stichting geven, soo datse rondom in onse kerspel van Eybergen een byzonder Sang-lust verwekt, en alle lichtvaardige ontuchtige liedekens bij na t' eenemael, door Gods genade, uytgedreven hebben.’ De kleine bloemlezing van Beversluis geeft een goeden indruk van deze soort bescheiden vroomheid, die zich toch een zeer concreet doel stelt.

* * *

De briefwisseling tusschen Willem de Clereq en Isaäc da Costa, de beide voormannen van het Réveil, berust in het Réveil-archief te Amsterdam; mej. Elizabeth Kluit heeft er thans een bloemlezing uit gemaakt, die in de Libellenreeks het licht heeft gezien, versierd met portretten van de beide briefschrijvers. Het zijn meerendeels korte fragmenten die hier gegeven worden; men krijgt er een indruk door van de stemming die in Réveilkringen heerschte, maar ik betwijfel of deze stemming voor niet-geestverwanten bijzonder de moeite waard is. Het Réveil is voor ons wel zeer definitief historie geworden en de quaesties, die door de beide mannen besproken worden, hebben dan ook voor een groot deel alleen historisch belang. Voor historici echter zijn bloemlezingen als deze niet bestemd.

Mej. Kluit heeft een korte inleiding voor het boekje geschreven.

M.t.B.