Een gedenkboek, uitgegeven namens het Amsterdamsche Vondelcomité
Getuigenis voor latere geslachten
Een naklank van de Vondelherdenking van verleden jaar: de kloek uitgegeven publicatie namens het Amsterdamsche Vondelcomité, een Gedenkboek van de viering van den 350sten geboortedag van Joost van den Vondel op 17 Nov. 1937. Het is niet het geringste aandeel in deze herdenking; de Amsterdamsche Stadsdrukkerij heeft een typografisch uitstekend verzorgd geheel afgeleverd, waarop zij trotsch kan zijn; zoowel tekst als illustraties zijn voortreffelijk verzorgd. Samensteller was de heer D. Kouwenaar, die ook alleszins eer van zijn werk heeft.
De uitgave opent met een handschriftweergave van het gedicht ‘Amsterdam en Vondel’, van wijlen Albert Verwey; een passende herdenking bij een herdenking. Het comité geeft daarna een korte verantwoording van zijn taak:
‘Van het oogenblik zijner oprichting af, - aldus dit voorwoord - zag het Amsterdamsche Vondelcomité zijn taak als een dienende: het wekken of weder tot nieuw leven brengen van belangstelling en liefde voor den dichter en het eeren van den grooten burger van Amsterdam: Vondel.
De uitgave van dit Gendenkboek heeft geen ander doel, dan ook na de in November 1937 gehouden herdenking, in anderen vorm aan die taak voort te arbeiden.
Het Gedenkboek moge door zijn aard de herinnering vastleggen aan een week, welke onvergetelijk is voor allen, die op eenigerlei wijze aan de Vondelherdenking deel hadden, het ontleent zijn waarde bovenal aan de verzameling van materiaal om nader tot den geest van Vondel en zijn werk door te dringen.
Latere geslachten zullen anders tegenover Vondel staan dan wij. In al de verheugende verscheidenheid van levensbeschouwing en inzicht dergenen, die geroepen waren tot spreken, is in dit Gedenkboek de verhouding van onzen tijd tot den dichter en den burger samengevat’.
Men kan niet anders zeggen, dan dat met deze doelstelling de waarde van dit Gedenkboek zeer juist is bepaald.
* * *
De inhoud is verdeeld in hoofdstukken. De Vondelherdenking in vroeger dagen is het onderwerp van het eerste; daarop volgt de herdenking in 1937 in Nederland en den vreemde, de Vondeltentoonstelling, verslag van de uitreiking der eeredoctoraten, Vondel door de jeugd herdacht, redevoeringen op Vondels geboortedag, het Vondelcongres en de Vondelherdenking in Concertgebouw en Stadsschouwburg. Een personen- en zakenregister vergemakkelijkt het naslaan.
Het is niet waarschijnlijk, dat de zeer vele woorden, die hier door den druk zijn vereenigd, alle onsterflijk zullen worden; want er is zeer veel gesproken bij deze Vondelherdenking, booze tongen beweren zelfs: te veel (maar dit is natuurlijk achterklap). Nochtans is het ensemble van deze herdenking een curieus getuigenis van de verhouding Vondel-Nederland in 1937, en als zoodanig zal dit Gedenkboek zeker een document worden van groote waarde. Ook van de fraaie afbeeldingen, waarmee de uitgave zoo onbekrompen is versierd, zal het nageslacht ongetwijfeld met groote belangstelling kennis nemen. Zij geven niet alleen een overzicht van de Vondel-hulde, maar ook een onovertroffen panorama van de Vondel-herdenkers, zooals zij, in alle denkbare houdingen, spraken, luisterden, speelden, congresseerden, kransen legden, hun kraag opzetten vanwege de hevige koude etc. etc. Ik weet haast niet wat ik meer bewonder: het tooneelbeeld uit de opvoering van ‘Faëton’ of de foto van prof. dr B.H. Molkenboer O.P., den kampioen der Vondelherdenkers, die in de Warmoesstraat te Amsterdam een gedenksteen onthult en daarbij zelf in een soort Faëtonswagen over de hooge hoeden der autoriteiten heen de lucht in lijkt te zweven. Het is echter slechts schijn, want de vermeende zonnewagen is een spreekgestoelte.
Een prachtige uitgave, waarvoor men het Vondelcomité slechts dankbaar kan zijn.
M.t.B.