Poëzie van L.Th. Lehmann
In de Octoberaflevering van Werk vindt men opnieuw poëzie van L.Th. Lehmann. Men wordt telkens weer getroffen door den oorspronkelijken toon van dezen dichter; hij behoort stellig tot die zeldzame vertegenwoordigers van ‘jeugdvolwassenheid’, waarvan niemand de toekomst kan voorspellen, omdat zij evengoed tot groote dingen in staat kunnen zijn als op den duur gaan zwijgen of in de charlatanerie vervallen. Maar deze onzekerheid over de ontwikkeling maakt de gedichten niet minder interessant; nonchalance paart zich aan een bijzonder geraffineerd gevoel voor de associatieve mogelijkheden der taal, getuige b.v. dit zeer ‘onbegrijpelijke’ gedicht ‘De Halve Haarkam’:
Ik citeer juist dit gedicht, omdat het een overgang vormt naar de charlatanerie, waar Lehmanns talent naar overhelt; het bewijst daarom niet minder zijn originaliteit. En hier nog het gedicht ‘Noordmolenstraat’:
De in dit nummer gepubliceerde poëzie van Pierre H. Dubois en Max Nord is zuiver, noewel minder ‘opvallend’ persoonlijk dan die van Lehmann. Ik citeer van Nord het beste gedicht, ‘Zwerver’:
* * *
Het proza is ditmaal middelmatig; noch van Bertus Meyer, noch van Eric de Zweth of Ikar van Gelderen neemt men een bijzondere herinnering mee. C.L. Sciarone behandelt in een helder geschreven essay de verhouding van leven en kunst, waarbij hij partij kiest voor de z.g. ‘intellectualisten’.
M.t.B.