J.C. Bloem over onbekende gedichten

Leden van het Residentietooneel dragen voor

Gisterenmiddag heeft de dichter J.C. Bloem voor de Volksuniversiteit in den Kon. Schouwburg een lezing gehouden over het onderwerp ‘Onbekende gedichten.’ De spreker werd geflankeerd door een anderen bloem, dien van het Residentietooneel, die in de practijk demonstreerde wat Bloem theoretisch behandelde. Een geslaagd experiment, geschikt om een dichter als inleider en tooneelspelers als voordrachtskunstenaars aan het werk te zien, en dat met zeer wisselend effect.

De heer Bloem begon met te betoogen, dat men ten onrechte de groote dichters generaliseert, b.v. onder het hoofd Goethe - Schiller - Heine, aangezien deze drie figuren zeer verschillende dichterlijke qualiteiten hebben, evenals ten onzent Vondel, Hooft, Huygens en Cats, de afgoden van onze zeventiende eeuw; Cats b.v. stelt ten onrechte veel belangrijker dichters als Stalpaert v.d. Wiele en Revius in de schaduw, Spr. beschouwt de Nieuwe Gidsbeweging en de door haar ontstane critiek in dit opzicht als een grooten vooruitgang, omdat sedert dien werkelijk aandacht wordt geschonken aan de ondefinieerbare eigenschappen, die in de poëzie aan de taal nieuwe stem verleenen. Wel is ook deze critiek (‘vorm en inhoud zijn één’) eenzijdig gebleken en door reacties gecorrigeerd, maar aan het goede, dat door de Nieuwe Gids is tot stand gebracht, is daardoor geen afbreuk gedaan.

Vervolgens gaf Bloem meer of minder beknopte commentaar op de onbekende (of weinig bekende) gedichten, die door zijn vleugeladjudanten werden voorgedragen. Aangezien een groot aantal leden van het Residentietooneel meewerkte, had men alle gelegenheid om te constateeren, dat een bekwaam acteur nog niet altijd een eminent voordrachtskunstenaar is, terwijl een minder vermaarde het wèl kan zijn, en dat de qualiteit van het voorgedragene vaak omgekeerd evenredig is met de aan het gedicht bestede ‘actie.’ Zoo kan Adolphe Engers mij hoegenaamd niet bekoren als Vondel-declamator, want zijn ‘Nu gaat verheugd ten reie en danst’ (uit ‘Salomon’) deed door te groote jovialiteit eenigszins denken aan een uitnoodiging tot circus-entree; en ook Jaques de Haas, die een goed tooneelspeler is, ‘speelde’ (daarom?) veel te veel het ‘Onweder’ van Revius. Hoe magnifiek klonk daarentegen het gedicht van Luyken, voorgedragen door Caro van Eyck, die zich volkomen in de sfeer van den dichter had weten te verplaatsen en diens poëzie meesterlijk wist te verklanken; Dit was voordrachtskunst op haar allerbest; het zou mij niet verbazen, als men in de toekomst meer van deze actrice zou vernemen in deze richting. Uitstekend was ook Max Croiset in Gezelles ‘Ichthus eis aei,’ dat niet soberder gezegd had kunnen worden. Ook Vera Bondam, Bob Oosthoek, Emmy Meunier en Adrienne Canivez kwamen voortreffelijk voor den dag, de laatste allergelukkigst met een gedicht van A. Roland Holst en een inderdaad geheel onbekend van Ph.A. de Jongh. Maar welk een heillooze gedachte om Boutens' Rossetti te laten declameeren! Deze soort poëzie is absoluut ‘lees-poëzie’ en in de voordracht alleen maar decoratief-vervelend. En waarom Paul Steenbergen van den door Bloem zeer aangeprezen Leopold een aantal strofen als één gedicht moest voordragen, die losse gedichten zijn en niets met elkaar uitstaande hebben (zelfs naar verschillende bronnen zijn bewerkt!) is mij niet duidelijk geworden.

Maar ondanks deze kleine bezwaren: een geslaagde matinée, die bovendien uiterst leerzaam was.

M.t.B.