Poëzie van een jonggestorvene

Will Wemerman, Twee Kasteelen. (C.A. Mees, Santpoort 1939).

Will Wemerman zal voor het groote publiek stellig een onbekende gebleven zijn. Deze jonge dichter is op 25-jarigen leeftijd gestorven en de publicatie van zijn poëzie in bundelvorm heeft hij niet meer beleefd. Vrienden hebben deze taak van piëteit thans volbracht en het boekje ‘Twee Kasteelen’ aan de openbaarheid prijsgegeven; zij vonden Victor E. van Vriesland bereid om een inleidend woord te schrijven. Van Vriesland legt daarbij zeer recht den nadruk op het jeugdkarakter van Wemermans nagelaten werk; ‘wat de jonge jaren, van hem wien ze verloren gingen, als hoogste waarde onherroepelijk meenemen, is vooral het besef, dat later nooit meer zoo diep, zoo volledig, zoo heftig voelend, dat nooit meer zoo lévend het innerlijk leven geleefd wordt.’ Dit geldt althans voor een bepaald soort leven: Het erotisch conflict, dat meestal de jeugdpoëzie bebepaalt en ook die van Wemerman. De erotiek is een vorm van leven, die in de kunst vaak aanleiding geeft tot allerlei maskerades, waarvan de dichter zich zelf vaak niet bewust is; zoo is het ook bij een deel van Wemermans poëzie, waarin men het verlangen, de desillusie en de nieuwe illusie, die erop volgt, naast en door elkaar kan aantreffen.

 

Dit is dan ook niet de poëzie van een dichterlijk genie; daarvoor is er te veel sentimentaliteit blijven hangen, daarvoor is de dichter ook nog te weinig meester over zijn gevoelens; het sarcasme naast het gevoel is bij Wemerman nog te doorzichtig de uiting van een gekrenkte ziel. Hij wilde graag cynisch zijn, maar hij was het niet, omdat hij (dat is voor alles duidelijk) nog vol was van verwachtingen, alle desillusie en nederlagen ten spijt.

 

Toch hield Wemermans poëzie een belofte in; zou zij op den duur gerealiseerd zijn? Men kan het niet zeggen; maar er is veel sympathieks in dit boekje en reeds daarom lijkt mij de publicatie van dezen nagelaten gedichten gemotiveerd. De titel is ontleend aan het laatste gedicht ‘Twee Kasteelen’, dat ik hier tot slot citeer:

 
Twee kasteelen, een Hemel, een Hel.
 
We spelen een wonderlijk kinderspel.
 
 
 
Ik ben de graaf en jij de gravin.
 
Ik naar de Hel, jij de Hemel in.
 
 
 
Ik in de Hemel en jij er weer uit.
 
Wie hoort het lied van de tooverfluit....?
 
 
 
We hebben een zinneloos spel gedaan.
 
Ik alleen heb er de ernst van verstaan.
 
 
 
We hebben de Hemel en Hel doorgespeeld.
 
Ik ben geschrokken. Jij hebt je verveeld.

M.t.B.