Simon Gorter, de jonggestorvene

Dominee-letterkundige en ‘honnête homme’
Publicatie van zijn brieven in Groot Nederland

Een nieuwe belangrijke bijdrage tot de kennis van de periode onmiddellijk voor de beweging van Tachtig, levert dr G. Stuiveling deze maand in Groot Nederland door de publicatie van een aantal brieven van Simon Gorter (1838-1871).

Simon Gorter, vader van Herman Gorter, was doopsgezind predikant te Aalsmeer en Wormerveer en, nadat hij om gezondheidsredenen emeritaat had moeten aanvragen, nog eenigen tijd voor zijn dood hoofdredacteur van het ‘Nieuws van den Dag’. Stuiveling rekent hem tot het gilde, dat geen gilde is: dat der jonggestorvenen. Bredero en Bellamy. Drost en De Genestet, Rodenbach, Perk en Gutteling, en volgens Stuiveling was ook het werk van Simon Gorter nog onvoltooid, had hij (dit tegen de meening van Busken Huet in) nog een verrassende vernieuwing kunnen ondergaan, waarvan de teekenen reeds zichtbaar werden. Het is natuurlijk nooit uit te maken, evenmin als wij kunnen uitmaken, welken ‘draai’ Perk genomen zou hebben; maar Gorter was, toen hij stierf, ouder dan Perk en wij beschikken dus over wat meer gegevens om de mogelijkheden onder het oog te zien. Dat Gorter een voorlooper van de beweging van Tachtig zou zijn geworden, behoeft niet uitgesloten te worden geacht; althans, zijn beschouwingen uit den laatsten tijd van zijn leven, waar Stuiveling in zijn inleiding op wijst, vertoonen merkwaardig veel overeenkomst met de theorieën der Nieuwe Gidsers over zuivere en onzuivere beeldspraak; zij kondigen als het ware deze ‘zuiveringsactie’ aan, zij het dan in een minder radicalen vorm. (Het is echter de vraag, of het radicalisme der Tachtigers, juist op dit punt, hun niet noodlottig is geworden, en of een beetje dominees-tegengif, dat Simon Gorter zeker had kunnen geven, hen niet had kunnen behoeden voor hun impressionistisch taalvandalisme!). Maar de brieven van dezen uiterst sympathieken dominee-letterkundige, die Stuiveling hier publiceert, wijzen er ook wel op, dat Gorter een echte theoloog was, en dat veel van zijn belangstelling uitging naar het destijds zoo scherp toegespitste conflict tusschen orthodox en modern. Hij heeft niet dan gedwongen afstand gedaan van zijn predikantschap en de journalistiek aanvaard, omdat hij dat werk aan zijn bureau zou kunnen afdoen. Wij krijgen hier terloops ook nog even een kijkje op het toenmalige dagbladbedrijf, dat blijkbaar rustiger werd geacht dan de pastorie, met haar huisbezoek, katéchisatie en preek! Geen telex, geen opperheerschappij van persbureaux, telefoon en telegraaf: welk een tijd!

Een geboren briefschrijver

‘Een verloren kans’: zoo noemt Stuiveling Simon Gorter. Inderdaad, hij is geen figuur geworden in de Nederlandsche litteratuur der negentiende eeuw, zooals Huet of Multatuli en dat waarschijnlijk niet alleen door zijn vroegen dood. Uit zijn correspondentie met zijn ouders komt ons een mensch tegemoet, die in vele opzichten toch echt het kind van zijn eeuw is en geenszins een exceptioneele geest.... die hij misschien had kunnen worden, als een innerlijke revolutie onder zijn waardestelsel had huisgehouden. Zoo, als wij hem nu leeren kennen, is Gorter veeleer de vader van een groot schrijver, dan zelf een groot schrijver; maar hij heeft alle eigenschappen van den ‘honnête homme’, en hij beschikt zeer zeker over de gave om ongedwongen en beeldend te schrijven. Zijn brieven zijn minimaal stijf, zij hebben een soepelheid en losheid, die aangenaam contrasteert met zooveel briefproducten uit het victoriaansche tijdvak; zij ademen hartelijkheid, openheid, behoefte aan uitwisseling; Gorter verstaat bovendien de kunst om zijn omgeving te schilderen zonder rhetoriek.

Dit treft den lezer vooral in de brieven uit de Fransche badplaats Arcachon (toen pas in opkomst), waar Gorter herstel voor zijn geschokte gezondheid zocht. Hij is hier eerst alleen, later met zijn vrouw en twee kinderen (waarvan Herman de jongste was). Wij zien hem in dit vreemde land als een geïnteresseerde, die met al zijn belangstelling toch door en door Hollander blijft; geen ‘guter Europäer’ avant la lettre, maar een landsman, die de Hollandsche sfeer met zich meebrengt, waar hij ook komt, maar zonder bekrompenheid.1) Gorter blijft Nederlandsch modern theoloog, ook in Frankrijk en hij kleedt zelf zijn zoon aan, ‘want zoo al gij weet hebben wij thans maar eene meid en als 't kan, wilden wij ons gaarne buiten Fransche dienstboden houden, die slordig, vuil, diefachtig zijn en veel geld moeten verdienen’. In zulk een zinnetje heeft men onzen landsman voluit als landsman, met zijn afkeer van het wufte Frankrijk. Bij Gorter manifesteert zich dit overigens allerminst nadrukkelijk, maar men voelt het toch op den achtergrond; het menniste Wormerveer blijft zijn ‘Heimat’. De theologische strijdvragen wekken Gorters hartstochten en op dit terrein wordt voor hem uitgevochten, wat toekomst zal zijn en wat niet. Hij stelt zich met heel zijn persoonlijkheid aan de zijde van den nieuwen tijd. Men hoore Gorter slechts naar aanleiding van den schoolstrijd:

‘Onze plaats is aan de zyde der vryheid en vooruitgang in het staatkundige. Van de hervormde Staatskerk hebben wy genoeg gehad en niet de christelijke liefde onzer gereformeerde broeders, maar de Fransche revolutie heeft ons onze regten gegeven. De woelige party der antirevolutionnairen zou wel den steun van U (Gorters vader, M.t.B.) en ernstige gelykgezinde godsdienstige mannen willen hebben, om deze wet en dit ministerie omver te stooten, maar denkt Gy, dat zy voldaan zouden zyn met onderwys in evangelische geschiedenis en evangelische godsdienst op de lagere school? Neen, zy kennen geen ander evangelie dan dat middeleeuwsche drama in den hemel, in het paradys en op Golgotha gespeeld en zy zouden niet rusten voor zy dat op de scholen gepredikt wisten’.

Tusschen ‘diesseits’ en ‘jenseits’.

Simon Gorter was aan den eenen kant een typische ‘verlicht’ man, die optimist was, zooals zooveel negentiende-eeuwers; men voelt in hem dat benijdenswaardige vertrouwen in den vooruitgang, dat eigenlijk pas door den wereldoorlog zoo definitief geschokt is. Maar dit vertrouwen is bij Gorter religieus getint; hij meent de godsdienstloosheid te kunnen bestrijden door nieuwe activiteit van de kerk, door het overwinnen van ‘onze theologische twisten en verdeeldheden die onzen invloed op de wereld verlammen’. ‘Wanneer één uur 's weeks.... te korte tijd blijkt om de jeugd zoo wijs te maken tot zaligheid, dat ze de aanvallen van den rondgaanden brieschenden leeuw der moderne wetenschap zouden kunnen weerstaan, laat ons twee, drie uren nemen’.

Ook in dit opzicht is Simon Gorter een typische overgangsfiguur (tusschen orthodoxie en ongeloof, in dit geval), maar bijzonder sympathiek door zijn eerlijkheid, zijn enthousiasme en zijn afkeer van reactionnaire schijnherleving. ‘Ik kan my’, zoo schrijft hij elders, ‘het menschenleven en de kracht van zyne roeping niet volkomen voorstellen zonder een eeuwig leven na den dood - maar te zeggen, dat wij de ellendigste der menschen zouden zijn op deze prachtige aarde Gods, 60, 70 jaren lang, dat kan er toch niet door. Dat heeft veel van ongemanierde ondankbaarheid. Zouden er geen duizend redenen zijn om God te loven en lief te hebben, ook al gaf hij ons maar 30 jaar levens en in de gansche eeuwigheid niets meer?’ Hier heeft men den man voor zich die door zijn critiek eigenlijk al ‘diesseitig’ is geworden, maar in zijn levensstijl nog vasthoudt aan het ‘jenseits’, omdat hij zich niet ‘volkomen’ kan voorstellen, waarom het leven anders gerechtvaardigd zou zijn. Ook in deze dingen had Gorter nog geen persoonlijke orde geschapen, geen definitieve keuze gedaan; maar het accent van zijn woorden pleit ervoor, dat hij eerlijk zou hebben gekozen, zonder ‘trucs’.

‘Wy wanhopen niet, maar zyn toch ook niet blind’.

Eerlijkheid spreekt ook uit den laatsten brief hier gepubliceerd, ruim een half jaar voor zijn dood door Gorter geschreven:

‘In de laatste jaren is het kringetje van myn levenskracht voortdurend ingekrompen. Loopt het zandglas langzaam leeg? Wij wanhopen niet, maar zijn toch ook niet blind. Ik zie tegen het sterven als zoodanig op. Ik ben nog zoo jong. Ik zou mijn huisgezin door kracht en inspanning zoo gaarne verzorgd achterlaten - ik zou, ja wat zou ik niet wenschen. Het vaderhuis schemert - maar wy hebben nog zoo broodnoodig te bidden, dat vóór myn heengaan het licht van den drempel ons helder in 't gelaat strale’.

Op 5 Juni 1871 is Simon Gorter in het hotel aan de Grebbe overleden en op 8 Juni te Rhenen begraven.

M.t.B.

1) Naar aanleiding van het boekje ‘Arcachon’, dat Gorter liet verschijnen, zegt Busken Huet ‘Lit Fant. en Krit.’ IV): ‘Als Gorter over de meschen spreekt die hij in den vreemde heeft leeren kennen, dan verraadt hij een zweem van nationale ijdelheid en zelfverheffing, getemperd door waardeering van het goede dat bij andere volken wordt aangetroffen.... Doch nooit verzaakt hij geheel en al den Hollander die, met zekere tot meesmuilen stemmende voornaamheid, andere volken tegen de vooroordeelen van landgenooten in gevoelt als alles in den vreemde - het huwelijk en de spijsbereiding, de ziekeverpleging en de kerkdienst - juist zoo toegaat als in zijn eigen land en in zijn ouderlijk huis’. Hiermee lijken mij Gorters mogelijkheden en grenzen zeer juist aangegeven; het geldt althans ook ten volle voor zijn brieven.