Dichter en denker van het interasterale communisme
Maar ook bekende Amsterdamsche figuur
Morgen zal de dichter en denker J.K. Rensburg zijn zeventigsten verjaardag vieren. Zeventig jaar bevindt de profeet van een geheel nieuwe wereldleer zich dus al op deze aarde, en nog steeds staat hij in voor de ideeën, die hij met hand en tand verdedigt. Hagenaar van geboorte, maar Amsterdammer par droit de conquête, Nederlander, maar ook wereldburger en meer dan dat: burger van het Heelal - dat is Rensburg, dien ieder rechtgeaard bewoner van de hoofdstad van aanzien kent.
Men kan niet over Rensburg schrijven zonder aan zijn aardsche persoonlijkheid te denken, ook al beheerscht zijn denken dan de gansche kosmische ruimte, ‘interasteraal-naturalistisch’ of ‘interasteraal-communistisch’. Ik herinner mij, hoe ik nu bijna twintig jaar geleden voor het eerst met Rensburg een debat aanging (in American op het Leidsche Plein natuurlijk), over Hegel. Al spoedig merkte ik, dat hij in een hoogere wereld leefde, dat hij ons, gewone stervelingen, ver vooruit was, want dat zijn wereldbeeld opgebouwd was uit materiaal, dat niemand van ons, behalve ‘Rens’, beheerschte. En voortaan begreep ik, dat wij daar rekening mee moesten houden. De geweldige strekking van Rensburgs leer werd mij eigenlijk pas geheel duidelijk door de lectuur van zijn ‘Wereldbouw’, het in 1923 verschenen verzamelwerk, waarin zijn ‘Japansche Verzen’, zijn ‘Lohengrin’ en zijn ‘Sita’ zijn opgenomen. Rensburg schreef voor die gedichten in Nov. 1922 (of in het jaar IX van zijn eigen jaartelling, de Ere Parisienne) gedegen inleidingen. Hij verkondigt een interplanetaire wereldbeschouwing achter de marxistische-atheïstische van thans. De geheele toekomstige beschaving moet worden: interasteraal, schrijft hij daar. De geniale Jules Verne heeft dat al voorspeld, evenals Dante, Cyrano de Bergerac, Milton, Voltaire e tutti quanti. De draadlooze telegrafie maakt het gebruik van kabels overbodig en daarmee is in beginsel de interplanetaire correspondentie mogelijk geworden.
* * *
‘Sinds vier Ewen teert de Kunst nog maar altijd op de fantasterij, in Europa ontleend aan het Stelsel van Ptolemaeus en andere teologise en metaphysiese beschouwingen van den Kosmos. Daar moet ééns een einde aan komen en dat zal nú gebeuren: niet omdat deze of gene moderne auteur dat zoo graag wil, maar omdat de nieuwere, kapitalistiese produksie-wijze o.m. vooral door de marconigrafie reeds een nieuwe, communistiese denkwijze dan de Marxistiese kweekt, die onverbiddelijk niet alleen ons verstand, maar ook ons gevoelen, gelooven en verbeelden in die richting dwingt’. ‘Ik breek’, aldus Rensburg iets verder in deze inleiding, ‘totaal met alle hemelvoorstellingen en Gods- en Godenbegrippen van joodse, christelike, boeddhistiese of griekse afkomst en wat dies meer zij en ga uit van een godenbegrip en hemel-voorstellingen, gegrond op telescopiese waarnemingen en fotografie en ook op waarneming door het twede gezicht en gehoor’. Is het wonder, dat ik dezen koenen gedachtengang bij een eerste discussie niet aanstond volledig kon pellen?
Maar behalve een merkwaardig dichter en interasteraal denker is Rensburg ook de Amsterdamsche bohémien, die tot de vaste verschijningen in het stadsbeeld behoort. Met zijn uitdagende lorgnet op zijn neus en zijn zware actentasch vol documenten zagen wij hem dikwijls met eerbied ‘American’ binnen stevenen, recht op zijn doel af.... een doel, dat ongetwijfeld bepaald werd door zijn interasterale intuïtie. Groote waarde hechtte Rensburg - ik herinner het mij nog duidelijk - aan de consumptie van zijn glas melk, en dit maakte hem tot de antipode van een andere bohèmefiguur dier dagen, Erich Wichmann, die in dezen drank ‘het witte gevaar’ zag, bron van alle kwalen en vooral ook van degeneratie der Nederlandsche burgerij; Rensburg kende aan de melk genezende (of preventieve) werking toe. Maar hij kon evengoed als Wichmann het hekeldicht beoefenen, zooals blijkt uit zijn ‘Sonnetten van Piet Lut, een Interasteraal-Communistische Satire’, waarin wordt belachelijk gemaakt ‘de waardelooze stroom verzen van ik weet niet hoeveel schrijvers en schrijfsters, wier werk zoo weinig persoonlijke kracht heeft, dat men de namen direct met den arbeid zelf vergeet. Men wordt er wee van. 't Is altijd hetzelfde geklets over lente, zomer, herfst en winter. 't Is altijd hetzelfde gekwijl over de liefde of wat daarvoor moet doorgaan zonder werkelijk vuur, zonder een aandoening, die blijft als in de eerste verzen van Willem Kloos....’
Zoo zag Rensburg de mindere goden, die ver beneden zijn niveau ploeterden; hij bleef wie hij was, Ingewijde, Graalridder. En deze dichter-denker wordt nu zeventig jaar. Moge hij nog lang behouden blijven voor onze interasterale samenleving, maar vooral ook voor Amsterdam, dat hem nog niet kan en wil missen!
M.t.B.