Menno ter Braak
aan
S. van den Bergh jr.
13 mei 1939
13 Mei 1939
Den Weledelgeb. Heer
S. van den Bergh Jr.
Rust & Vreugdlaan 5
WASSENAAR
Zeer geachte Heer Van den Bergh
Door dezen wil ik U en prof. Kraus gaarne nog even mijn dank betuigen voor het aangename onderhoud, dat ik gisteren met U mocht hebben. Het stemt mij tot groote voldoening, dat ik bij U zooveel begrip gevonden heb voor mijn standpunt en dat U, natuurlijk zonder op een definitieve uitspraak vooruit te loopen, toch duidelijk getoond hebt het gebeurde evenals ik te betreuren en de tegenover mij gevolgde methode van optreden te veroordeelen.
Volgens Uw eigen woorden ben ik in dit geval slachtoffer geworden van bepaalde misstanden aan Het Vaderland. Ik meen, dat deze erkenning inhoudt, dat mij t.o.v. het verleden zoo volledig mogelijk voldoening wordt geschonken; niet alleen vanwege mijn privé-belangen, maar ook (wellicht in de eerste plaats), omdat deze zaak thans, door de publiciteit die er jammer genoeg aan gegeven moest worden, een zaak geworden is van de persvrijheid en de liberale journalistiek in het algemeen. Absolute opheldering is ook in het belang van Het Vaderland dringend noodzakelijk.
De tegemoetkomende en begrijpende houding, die U tegenover mijn geval hebt aangenomen, en de verzekering, die U mij gegeven hebt, dat zulke methoden zich niet zullen herhalen, zullen het mij aan den anderen kant gemakkelijk maken t.o.v. de toekomst de grootst mogelijke soepelheid te betrachten. De toekomst is blanco, en zij zal zoowel voor Het Vad. als voor mij een experiment worden; een experiment, dat wij, dunkt mij, kunnen riskeeren, wanneer er wederzijds vertrouwen bestaat. Ik heb U gezegd, dat ik geen doctrinair ben en oog heb voor het belang van de krant.
Ik hoop dus na mijn terugkomst uit Parijs (vermoedelijk 21 mei a.s.) nader van U te vernemen. Mocht ik erin geslaagd zijn gedurende ons onderhoud aannemelijk te maken, dat het hier om twee aspecten van één zaak gaat, die zooveel doenlijk gescheiden behandeld dienen te worden, dan meen ik, dat de mogelijkheid om tot een overeenkomst te geraken niet apriori uitgesloten behoeft geacht te worden.
met de meeste hoogachting
Doorslag: Den Haag, Letterkundig Museum