Dirk Coster
aan
Menno ter Braak
Delft, [9 februari 1931 of kort daarvoor]
Amice,
Ik wou dat je me dit toch eens oploste. Ik heb er wel eens meer aan gedacht, en 't viel mij opnieuw in bij je artikel in de Vr. Bl. - Je vervolgt nl. het ‘humanisme’ met een speciale hoon. En nu wou ik van jou weten, wat jij dan anders bent dan een humanist? Wat is je dogma? Waar is je God? Kun je die niet aanwijzen, dan ben je een humanist. Het helpt ook niet te zeggen, dat je geen bijzonder groot vertrouwen in de menschheid hebt. Je hebt toch een soort vertrouwen, anders zou je niet schrijven, niets kunnen waardeeren, en dat vertrouwen stel je dus in den mensch of de menschheid. - In de walgelijke schoftentroep die zich de menschheid noemt, zit hier en daar een korreltje goeds! Dat is jouw humanisme en het mijne. Men wordt om het erkennen van dat ééne korreltje dan nog zijn leven lang getreiterd. Maar door jou laat ik me dat liever niet doen, omdat jij daarbij innerlijk tricheert.
Ik voor mij acht dit de meest waarschijnlijke oplossing van deze tegenstelling: is het niet een kwispelstaarten, in den grond ietwat ondapper, naar de mode van den tijd, naar hen die de sterksten zijn, of die je vreest dat de sterksten zijn? Roep je niet ‘houdt den dief’ om zelf niet voor den dief te worden aangezien?
Ik geef die oplossing voor een betere,
vr. gr.
Dirk Coster
Voorstraat 101
Delft
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum