Jacques Gans
aan
Menno ter Braak (Den Haag)
Amsterdam, 2 november 1939
Amsterdam, 2 November 1939
Courbetstraat 17
p/a den heer [Th.] Lehmann
Beste Menno,
Hartelijk dank voor je brief, waarop ik door de verhuizing - die in de gegeven omstandigheden lastiger problemen opleverde dan ooit - eerst nu tot antwoorden kom. Het heeft mij goed gedaan, dat je uit mijn schrijven hebt opgemaakt, hoe weinig behaaglijk ik mij gevoelde, in den rol, die de laatste jaren mijn deel is geworden. Ik geloof in geen enkel superieur mensch, doch wanneer ik daar in zou kunnen gelooven, weet ik zeker, dat de uitvreter het niet is.
Want zelfs als zijn drijfveer nog de minst verwerpelijke is, n.l. de angst voor het maatschappelijke en hij dus een soort van vluchteling is, dan blijft dit soort vlucht toch altijd vol inconsekwenties, omdat hij op bepaalde oogenblikken toch weer de noodige moed dient te verzamelen, om deze vlucht te kunnen blijven voortzetten. Wanneer hij niet tot het inferieure menschensoort wil gaan behooren, die uit den nood een deugd heeft gemaakt en daar een soort ‘sport’ in ziet - een andere vorm van ‘maatschappij’ dus eigenlijk - dan blijven er voor hem, wil hij niet met zichzelf in den knoei geraken op den duur slechts twee mogelijkheden over: zelfmoord of terugkeer naar de doodgewone maatschappij. Kort gezegd dus dit; aan den angst toegeven of hem voor goed overwinnen.
Tijdens ons gesprek heb je mij gezegd: ‘Toen je 21 was, heb je toch een goede baan gehad, waarom heb je die dan opgegeven?’ Ik heb daarop geantwoord: ‘Daar heb ik nu spijt van.’ Nog nooit heb ik dat iemand bekend, mijzelf niet eens, maar op 't oogenblik dat het mij over de lippen kwam, voelde ik dat het een zelfoverwinning was en dus de remedie behelsde. Ik geloof nu nog niet, dat iemand die op een bepaald oogenblik van zijn leven afkeer of angst voor de maatschappij krijgt een inferieur wezen behoeft te zijn, wanneer hij daaraan toegeeft. Het lijkt mij, dat hij dit pas wordt, wanneer hij uit zijn angst een maatschappij maakt en zich dat bewust wordt, zonder bij deze nieuwe bewustwording deze ‘andere maatschappij’ te willen ontvluchten.
Ik heb deze ervaring nu eenmaal en zonder eenige trots gedaan en het resultaat is dat ik liever naar de gewone maatschappij terugkeer. Dat is alles. En liefst zoo vlug mogelijk.
Deze uiteenzetting gaf ik alleen nog even als antwoord op je nabetrachting van je laatste brief. Méral ken ik niet, maar ik vrees dat ik hem niet zoo vermakelijk zal vinden.
Nu wat het lijstje betreft! Eerlijk gezegd, zou ik werkelijk niet weten, wie ik daarop zou kunnen zetten. Het aantal menschen in Holland, dat mij zoo nu en dan geholpen heeft is zéér klein, althans voor zoover het een bedrag in de buurt van een tien gulden betreft. Het waren Du Perron, Greshoff, Binnendijk, Braat en jij. Ik ken natuurlijk nog wel andere menschen, maar voor hen is fl 1,- of fl 2,50 al zéér veel geld. Nu je mij deze vraag stelde, valt het mij op hoe weinig menschen ik de laatste tijd gezien en gesproken heb. Sinds de débacle met ‘Le Vice’ is dat er niet op vooruitgegaan.
Het bijéénbrengen van een bedrag van fl 150,- zie ik daarom dan ook somber in. Het is met al dit soort dingen soms toch of iets uit Het Proces van Kafka zich voltrekt. Nooit weet men zich scherper van den uitweg gescheiden, dan op 't oogenblik dat hij zich duidelijk voor ons afteekent.
En toch weet ik dat met een minimum van menschelijk geluk over twee weken of een maand alles op orde kan zijn.
Sprak jij nog met Leopold? Dick Binnendijk zou vandaag met Meulenhof gesproken hebben en morgen kan ik daar iets van weten.
Met hartelijke groeten en wees er van overtuigd, dat het mij bittere ernst is
je
Gans
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum