J. Greshoff
aan
Menno ter Braak

Kaapstad, 2 november 1939

2 November 1939

KAAPSTAD

 

Beste Menno,

Ik heb het gevoel of ik je mateloos veel te zeggen heb en tegelijkertijd dat dit alles toch nutteloos zal zijn; want hedenavond brengen de kranten het bericht dat de staat van beleg in Nederland afgekondigd is, hetgeen men toch niet voor niets zal doen! Het is eigentlijk een wonderlijk idee, dat ik zoo'n dag als vandaag rustig heb zitten werken; terwijl er in Holland godweetwat gebeurt of te gebeuren staat. En toch is er niets anders te doen, dan gewoon doorgaan met werk en correspondentie, in de hoop dat deze brief je nog bereiken zal. Om te beginnen wou ik je al telkens een en ander vragen en vergat dat telkens ook weer. Hoe gaat het toch met Nijgh!!! Leeft ZEd, die nu juist alles behalve edel is, nog en in welke toestand bevindt hij zich. Wie vervangt hem op de N.R.C.; Huib de Bloeme???? Hoor of zie je ooit nog weleens iets van hem, Swart of de Lang??? Of houden ze zich na het conflict en het lid dat hen daarbij op de neuzen gevallen is, volkomen koest? Tweede vraag: heb je nog weleens werk gemaakt van die jongeling Joppe? Je zou die eens bij je vragen en kijken of er iets méér in zat dan dat ééne overigens goede stukje in Groot Nederland. Verder moet ik je melden, dat ik de Nihil.rev. in goede orde en onder dankzegging ontvangen heb en dat ik met de lectuur van de Nederlandsche text halverwege gevorderd ben. Mijn Duitsche editie, die ik bij verschijnen las, zond ik aan een Zwitsersche kennis in Middenafrika. Dank verder voor het nummer van het Vaderland voor Van Wijk Louw bestemd. Hij was heel blij met het stuk. Gisterenavond las ik eenige kritieken op hem: ‘haarstruivend’ van walgelijke stompzinnigheid. Een bespreking als die van jou, is hier ondenkbaar, omdat er niemand is die een ook maar voor een kwàrt zoo intelligent en loyaal stuk kàn schrijven. De kritiek is hier beneden ieder peil. Dan kreeg ik van Salden een werkelijk bijzonder mooi ontwerp voor een bandje voor Het Boek over Het Boek. Ik ben juist de kopij daarvoor persklaar aan het maken. Wil S. als je hem ziet hartelijk bedanken, ik zal hem spoedig zelf ook eens schrijven. En dan ten slotte: acht je het mogelijk in '40 een bijdrage van Huizinga voor GN te krijgen? Zoo ja, bel dan Rantwijk even op om hem te schrijven en ondersteun dat verzoek.

Er was deze week veel post. Brieven van Jany en Simon o.a. Jany had weer een fraai ‘woord’. Jan Engelman zou bij hem komen en Jany schreef dat het zoo vervelend was dat hij zoo de Don Juan uithing, terwijl hij het in zijn oogen nooit verder bracht dan een donjuannemannetje!! Vijders beklaagde hij zich, dat hij zoo weinig contact met jou had. Het speet hem, dat hij je na de samenkomst in Parijs niet meer gesproken had. Zou er niet eens een bijeenkomst te beleggen zijn? Het is toch zoo'n buitengewoon prettig iemand. Hij schreef ook met ingenomenheid over het verblijf van Eddy in Bergen. Ik zit veel over Eddy te piekeren, waarschijnlijk omdat ik zoo heelemaal niets van hem hoor. Is hij nu al naar Gilles geweest. Ik kan me heelemaal niet vereenigen met zijn houding tegenover dit kind. Het gaat mij in laatste instantie natuurlijk niet aan, maar aan de andere kant bèn ik toch wèl genoeg met Eddy om er oordeel over te mogen hebben. Hij heeft dat kind van den beginne af schromelijk en cynisch verwaarloosd. Eerst liet hij het voor zijn oogen grondig bederven door zijn moeder, toen liet hij het aan de uil Simone over en hij ging naar Indië en liet het wicht 'ijskoud' achter. Let wel: ik zou er niet over denken hem dit kwalijk te nemen, integendeel, ik vrees, dat ik in dezelfde omstandigheden dezelfde houding zou hebben aangenomen. Dit kind is ongewenscht ter wereld gekomen en Eddy heeft er terecht zijn verder leven niet door laten bederven. En zeer zeker acht ik het juist, dat hij Bep niet met dat kind opgescheept heeft. Tot zoover heb ik dus niets in het midden te brengen. Maar het hindert mij, dat Eddy nu plotseling en nadat hij zich ruim tien jaar niet wezenlijk voor het kind geïnteresseerd heeft voor de zorgzame vader gaat poseeren. Hij heeft mij een brief over het geval geschreven zoo vol valsch vaderpathos, dat ik er van geschrokken ben. Ik vond zijn gedrag tegenover Gilles volkomen natuurlijk en menschelijk; maar NIET natuurlijk is het wanneer iemand éérst een kind verwaarloost, zich dan opeens als de zorgzame vader tracht voor te doen aan menschen als wij, die er getuige van zijn geweest, hòe hij dat kind immer verwaarloosd heeft. Als Eddy werkelijk zoo diep en teder vaderlijk voelde had hij Gilles om te beginnen moeten onttrekken aan de funeste invloed van Ma Du Perron en de rare atmosfeer van Gistoux. Hij beoordeelde zijn moeder en de kasteellucht scherp genoeg om die omgeving niet als het milieu voor ideale opvoeding te beschouwen. Hij kent verder Simone beter dan wie ter wereld en weet heel goed dat zij als pedagogische kracht de negatieve richting uitgaat en hij kent ook het milieu waarin Simone evolueerde: haar familie, haar zuster en zwager! Toch liet hij Gilles daarin en ging rustig naar Indië. Simone was met een verbitterde haat tegen Eddy geladen, zoo'n domme dierlijke haat, en daarin heeft ze het kind geconfijt. God weet waarom Eddy nu plotseling zijn vaderschap gaat gevoelen, nu het te laat of althands in het beste geval op het uiterste nippertje is??? Wanneer er nu nog iets van die jongen terecht komt, is het veeleer een wonder. Eddy kan zeggen, dat hij niets nagelaten heeft om hem in de verkeerde richting te krijgen. Ik schreef hem in die richting: maar hij beklom toen zoo statig het ros der vaderlijke edelmoedigheid dat (hier begeeft mijn schrijfmachine me!) ik er verder niet op doorgegaan ben. Hij moet natuurlijk ten slotte met zich zelf te rade gaan en naar zijn beste weten handelen. Ik geloof alleen, dat het beter geweest ware, indien hij, gezien het verleden, zijn vaderlijke gevoelens ietwat beteugeld had nu zij zich zoo laat manifesteerden. Ze krijgen nu een lichtelijk phariseeische kleur.

 

De machine doet het weer! Het is zoo verschrikkelijk belabberd verweg te zitten wanneer je graag zoo'n kwestie rustig zou willen bespreken. Wanneer Eddy en ik samen zouden zijn, was het mogelijk die zaak grondig door te praten en tot een overeenstemming te komen, ook al zouden de beide partijen zich bij de discussie eens lekker opwinden. Maar in het direct contact zou toch blijken hoe warm de vriendschap is, die de ondergrond vormt. Per brief zijn zulke dingen eenvoudig NIET te behandelen. Tusschen brief en antwoordbrief liggen ZES weken! Hoe wil je dan van gedachten wisselen. Als het antwoord komt ben je alweer vergeten wat je geschreven hebt en leef je alweer in een heel andere stemming en atmosfeer, waardoor ook alles ànders wordt! Bovendien is een schriftelijke uiteenzetting altijd vervalschend, omdat het accent, de ondertoon ontbreekt. Alles lijkt zoo veel cruër en straffer! Ik heb terwijl Eddy in Indië zat dikwijls van die twistcorrespondenties met hem gevoerd, die telkens een onaangenaam bijsmaakje kregen, terwijl ik er volkomen van overtuigd was dat we die zelfde aangelegenheid in vrede en vriendschap PRATENDE hadden gelikwideerd. Als ik dan van die nijdige, zelfbewuste briefjes van Eddy kreeg, dacht ik altijd: wat heeft dit alles te beteekenen bij de gevoelens van trouwe vriendschap die ons binden? Ik ben in dat opzicht zeer hardnekkig en ik geloof niet dat ik gauw een werkelijke vriend los zou kunnen laten; maar ik zie niet in dat de vriendschap meeningsverschil en oordeelsvrijheid uitsluit. Terwijl Eddy het zijn vrienden altijd kwalijk neemt als ze het niet gehéél met hem eens zijn. En nog bovendien zijn ze verplicht al zijn marottes te deelen. Hij is een kleine tyran, maar zelfs die eigenschap heeft door de wijze waarop hij, als je met hem samen bent, zijn tyrannie uitoefent, zijn groote charme. Eddy is echt iemand waar men op een afstand en in theorie duizend ernstige bezwaren te berde kan brengen; maar die deze ook alle doet vergeten door de kracht en de waarde van zijn aanwezigheid, dus door zijn levende persoonlijkheid. Menschen die hem niet van nabij kennen, doen hem altijd onrecht. En het allergekste is, dat zaken waarin hij van uit de verte gezien ongelijk heeft, een geheel ander aspect krijgen wanneer men ze met hem samen beschouwt, zoodat men hem ten slotte gelijk moet geven!! Denk maar aan Henny met zijn uitval over de ‘hondsche en moerassige geest’, die nu werkelijk véél van Eddy houdt en hem hoogelijk waardeert. Ons aller verhouding tot Eddy demonstreert duidelijker dan wàt ter wereld ook de oppermacht der persoonlijkheid. Bezwaren, hoe goed gefundeerd ze in theorie lijken, verdwijnen als sneeuw voor de zon door de warmte welke hij uitstraalt en in ons wekt. Daarom zou het mij een lief ding waard zijn een uurtje met hem over het geval Gilles te praten en acht ik een verdere voortzetting van de correspondentie daarover nutteloos en pijnlijk. Wanneer ik over Eddy pieker voel ik de ballingschap weer zwaarder dan ooit.

Ik moet voor de Huisgenoot over de camera schrijven en lees die nu weer. Ik moet zeggen, dat het me nogal meevalt! Er zijn onuitstaanbare stukken in, maar andere deden me werkelijk een klein genoegen. Het boek van Ritter erover is weer rijkelijk dikdoenerig en aanstellerig. Aty doorbladerde de nieuwe Ina Bakker, de siberische schrijfster, en zij acht het met haar leekenverstand een lor. Ik heb het tweede hoofdstuk van Catrijntje Afrika bijna in eerste leezing af en ik ben druk bezig een boekje voor van Kampen persklaar te maken. Ik was nu net wat opgang en daar komen me die alarmeerende berichten over ons land. Hedenmiddag gaan we eens bezoek brengen aan het schip Oranje van Java opweg naar Nederland. Het schijnt een der fraaiste vaartuigen van onze vloot te zijn. Jan werkt nu samen met een Hollandsche architect, een neef van Wijdeveld, die hem veel leeren kan vóór zijn academische cursus in het najaar (Maart) begint. Hij is zeer met de man, Niegeman genaamd, ingenomen. Verder leest hij ik zou haast zeggen dag en nacht. Hij gaat weinig uit en heeft een ware ontwikkelingshonger. Hij is nu bezig alles romans van Gobineau te lezen. Kees heeft een novelle van een bladzijde of honderd (formaat GN) geschreven en denkt die van de zomer, in Januari in Houtbaai persklaar te maken. Hij huurt daar dan van zijn eigen met lessen verdiende geld een huisje. Hoe groot en zelfstandig treden deze lieden op! En je kunt je ‘als vader zijnde’ het je toch nooit geheel en goed voorstellen dat ze volwassen en onafhankelijk zijn!

Ik hunker naar verscheidene boeken. Te weten: dat boekje van jou over Simon dat dezer dagen bij Veen moet verschijnen, verder Sebastiaan van gezegde Simon en Merlijn van dezelfde, onze nationale polygraaf; die nieuwe van Schendel, het boekje van Adriaan, het boek van Van Eyck over Gorter etc etc!

Nu, allerbeste, ik hoop op spoedige berichten. Hééél vééél liefs van ons allen voor de lieve Ant, zelf meenige hand van geheel je Jan

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie