Menno ter Braak
aan
Jos de Gruyter

Den Haag, 3 september 1937

Den Haag, 3 Sept. '37

Zeer geachte heer de Gruyter

De heer Pannekoek (= 's Gravesande) is plotseling met verlof gegaan, hoewel hij dat niet van plan was. Ik geloof, dat zijn vrouw ziek is geworden. Wilt U in ieder geval tot nader bericht Uw copie maar op mijn naam aan de krant adresseeren? Ik verzorg zoolang de rubriek.

Dit meer als inleiding bij een enkele opmerking (geheel persoonlijk) over Uw eerste stuk over de ‘gezonde’ kunst. Ik veroorloof mij die opmerking, juist omdat ik zelf aan Uw oordeel veel waarde hecht, maar ook, omdat ik weet, dat dit oordeel een geheel andere autoriteit zal hebben, in den lande, dan dat van den schildersezel Niehaus. Er viel mij n.l. in Uw stuk, dat overigens uitstekend is, een zekere besluiteloosheid op wat betreft de conclusie. Of anders gezegd: een neiging tot het compliceeren van dingen, die m.i. weinig gecompliceerd zijn. Misschien vergis ik mij daarin, en vult Uw artikel over de ‘ontaarding’ de lacune aan? Wanneer n.l. de twee afbeeldingen werkelijk het meesterlijkste weergeven van wat er in die sfeer van ‘gezondheid’ te zien is, lijkt het mij toch evident genoeg, dat wij hier te maken hebben met een terugkeer tot de romantiek van het gezonde, niet tot een werkelijke gezondheid. En de oorzaak van die terugkeer lijkt mij dan ook niet zoo moeilijk te vinden. Romantiek van deze tamme, onschadelijke, lieve soort wordt het geliefkoosde thema van menschen (schilders of schrijvers), die de werkelijke problemen van het maatschappelijk leven niet meer mogen behandelen. De staat, in dezen gesymboliseerd door den mislukten schilder Hitler, bevordert die zoete romantiek, omdat hij bij voorbaat weet, dat daaruit geen enkel gevaar kan voortvloeien. Uw opmerking, dat men zich richt tegen den totalen achtergrond, alsof daarmee het gemeen-persoonlijke van wraakneming op Barlach en Marc ware buitengesloten!, klinkt mij daarom in de ooren als een gedeeltelijke capitulatie van den ‘clerc’ voor de macht, die de onschadelijke geestelijke liefhebberijen onder haar bescherming neemt. Het doet er nu voor mij niets toe, bij de probleemstelling, of er onder de ‘gezonde’ kunst een aantal hupsche en kundige werklieden zijn, en evenmin doet het er voor mij iets toe, dat er onder de ‘ontaarde’ schilderijen een massa ‘rotzooi’ is; ik heb dat alles al a priori aangenomen. Maar het feit, dat een Marc en een Barlach zonder oordeel des onderscheids worden meegenomen met de ‘rotzooi’, bewijst al, dat het hier heelemaal niet om een strijd tusschen schilderkunstige achtergronden gaat, maar om de triomfantelijke wraakneming van een politieke macht, die der kleinburgerlijke zelfgenoegzaamheid en kleinburgerlijke rancune, o.a. ook door middel van de schilderskunst. Het ontnemen van den doctorstitel aan Thomas Mann is een gelijksoortig symptoom van die wraakneming; ook bij de generatie van Mann was, in literaricis, veel ‘rotzooi’. De totale achtergrond van het probleem ligt dus achter de schilderskunst, en wie het tracht op te lossen, zal onvermijdelijk partij moeten kiezen tusschen de ideologieën: de kleinburgerlijke van het ‘fatsoen’ en de ‘gezondheid’, en de kosmopolitische van het ‘experiment’ en de ‘ontaarding’.

Uw herleiding van den nieuwen stijl der dikke boerinnen tot de Duitsche schilderkunstige tradities lijkt mij daarom weinig geslaagd, het gansche verschil is, dat in die traditie de rancune jegens de ‘ontaarding’ niet is verondersteld, terwijl zij bij de moderne navolgers de doorslag geeft voor het succes! Het zal geringe moeite kosten om ook de Nederlandsche museumdirecteuren te overtuigen van de noodzakelijkheid eener ‘zuivering’, want zij hebben in hun hart van ijverig kunstgeleerde rancune genoeg. De heer Knuttel sprak mij al knipoogend over zooiets.

Het komt niet in mij op, om de ‘rotzooi’ te gaan verdedigen. Ik zou niets liever zien dan een felle en onmeedoogende veroordeeling van wat volgens Uw meening waardelooze kitsch is in de ‘ontaarde’ kunst, maar het woord ‘ontaard’ zegt al genoeg over de afkomst van de verontwaardiging over kitsch èn Barlach te zamen! ‘Ontaard’ is alles, wat de burgerman niet kan ‘begrijpen’, en of het kitsch dan wel de hoogste waarden zijn, interesseert hem voor geen cent (Pfennig). Dat is de grondslag van de ‘zuiveringswoede’, volgens mij. Wie om der wille van secundaire schilderkunstige qualiteiten daar langs heen redeneert, raakt gemakkelijk zelf in de verwarring der begrippen. De vraag is, of men de samenleving van Herr Piefke en Herr Schultze, met hun aanhang van brave romantici, wil of niet. To be or not to be.

Ik hoop dat U zich in het tweede artikel tot iets meer positieve waardebepaling in dien zin opzweept. Zoo neen (het is in het geheel geen verzoek, maar alleen een reactie op Uw eerste stuk), dan vrees ik, dat het misverstand over Uw bedoelingen, waaraan ik niet twijfel, niet uit zal blijven.

m.v.gr.

Uw Menno ter Braak

Origineel: Den Haag, Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, collectie W. Jos de Gruyter

Xeroxkopie: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie