Briefwisseling Menno ter Braak - G.A. van Klinkenberg

G.A. Klinkenberg
aan
Menno ter Braak

Zeist, 9 juli 1927

Zeist, 9 Juli '27

Waarde ter Braak,

Het doet mij genoegen, dat mijn aanteekeningen je interesseerden en ik ben zeer benieuwd naar je brief. Maar één ding moet ik je nog op het hart drukken: beschouw ook dit stukje niet als een volledige uiteenzetting van mijn standpunt, maar als een verzameling aanteekeningen, naar aanleiding van enkele uitingen van jouw, als een voorloopige oriënteering. Je moet ook niet denken, dat ik het in alles met je oneens ben, er is in je relativisme en je bestrijding van het dogmatisch symbolisme en formalisme veel dat ik bewonder, je analyse is, over het algemeen, voortreffelijk, maar dáár, waar je tot positieve conclusies, tot reconstructie, tot vernieuwing zou moeten overgaan, breek je of af, of je springt (anorganisch) naar een synthese, die m.i. geen synthese is, omdat je niet organisch met een analyse in verband staat. Ons verschil is m.a.w. hoofdzakelijk een verschil van denkmethode, een verschil, dat ik kortweg zóó kan formuleeren: jij begint bij den geest en ik begin bij den materie, jij denkt deductief en ik inductief, volgens jouw is de ‘orde’ iets dat in ons zit en dat wij aan de materie opleggen en is die materie buiten ons scheppend bewustzijn niets meer dan ‘slechte oneindigheid’, d.w.z. chaotische, eindelooze veelheid; daaruit volgt voor jou de conclusie, dat het bij de materie beginnen een onbegonnen werk, een Sisyphusarbeid is en vandaar je ietwat medelijdende minachting voor de ‘wetenschap’; volgens mij echter bestaat er wel degelijk een Natuurlijke Orde in objectieven zin, die zich in de stof openbaart; dat wij deze niet direct, in één oogopslag waarnemen komt door het beperkte vermogen onzer zintuigen, niet door een fundamenteele bedriegelijkheid ervan. In den geest, in de intelligentie nu is ons een middel gegeven om die orde met behulp der zintuigen te doorzien, te herscheppen. Alle menschelijke scheppen is herscheppen van ‘leven’. Daarom is alle kunst een luxe en ontstaat uit overvloed van leven, niet uit nood, zooals de Katholieken meenen.

Uit nood drinken wij water, om te blijven leven en zoolang wij dit als nood voelen is er geen sprake van kunst, pas wanneer het water overvloedig aanwezig is begint men aarden kommen te beschilderen of glaswerk De Basel te fabriceeren. De kunst is het teeken, dat wij ons boven den nood verheven hebben; zij heeft niet tot doel ons erboven te verheffen, dat kan zij niet eens.

Na deze zijsprong nog even iets over de ‘Orde’. De ‘Orde’ is een dynamisch systeem van afhankelijkheidsbetrekkingen tusschen de componenten (individualiteiten, modaden) van het systeem; niet een museum van doode (‘eeuwige’!) wassenbeelden, maar een onverandelijk, abstract, schema van verhoudingen en tendenties: een stroomende orde. Voorbeeld: het periodiek systeem der elementen. Nog een voorbeeld: alle boomen hebben de tendentie naar het licht te groeien, de manier waarop een bepaalde boom dat doet hangt af van de soort en de omstandigheden, dus weer van een andere tendentie en van een aantal verhoudingen. Het naar het licht groeien is een algemeen ‘boomelijke’ eigenschap en zoo zijn er ook algemeen menschelijke tendenties en eigenschappen, zoodat het begrip ‘algemeen menschelijk’ heelemaal niet ‘leeg’ is. Het algemeen menschelijke is echter niet dat wat een zoeloekaffer en een Prof. in de Physica gemeen hebben, maar de mogelijkheid van een ontwikkeling eener intelligentie-in-aanleg; op den duur zullen misschien de zoeloekaffers nog eens professoren in de Physica voortbrengen.

Alles hangt met alles samen. Op een bepaald oogenblik echter gaat het om bepaalde verhoudingen en deze staan voor dat oogenblik vast. Op zulk een oogenblik is er inderdaad sprake van een ‘doorsnede’, en de aard daarvan wordt bepaald door de wetten die de verandering der verhoudingen aangeven (een wet zelf is niet een doorsnede). Deze wetten staan vast en door de kennis ervan kan men dus de toestand op een oogenblick in de toekomst vooruit berekenen. Op deze manier heeft men in de chemie het bestaan van bepaalde elementen voorspeld met hun chemische en physische eigenschappen, bij benadering. En heel bekend is de ontdekking van de planeet Uranus, door berekeningen uit de storingen van andere planeten.

Deze dingen gelden in het algemeen ook voor de menselijke verhoudingen, alleen worden de verschijnselen daar véél gecompliceerder. Je moet dus in het gedrag van een individu het bijzondere en het algemeene onderscheiden b.v. Luther is een protestant, maar niet elke karakteristiek van Luther is een karakteristiek van het protestantisme.

Maritain maakt de fout dat hij zich blind staart op de abstracties en daardoor de individueele toevalligheden, de onherhaalbare nuances, die een mensch juist tot een levend mensch maken, en niet tot een Idee, over het hoofd ziet. Jouw fout is dat je het individu losrukt uit zijn organisch verband, autonoom maakt; en omdat je geen objectieve, dynamische orde (genetische samenhang) kent, ken je ook het begrip ‘ontwikkeling’ niet, noch ‘tijd’ als eenzijdig gerichte, onomkeerbare, beweging

Door onze intelligentie, die de Natuurlijke Orde in ons bewustzijn als een abstract systeem herschept, kunnen wij onszelf ook in die Orde als object waarnemen: wij kunnen onszelf kennen. Niet echter, of tenminste niet met zekerheid, door innerlijke aanschouwing, intuïtie, genade (de intuïtie is niet onfeilbaar, en logisch (Bergson), zij is toevallig, ze heeft 50% kans, ze is speculatief) maar door beschouwing van het resultaat onzer handelingen op onze omgeving - experimenteel dus. Of ik aanleg voor dichter heb b.v. kan ik alleen maar te weten komen door verzen te gaan schrijven, m.a.w. door te beginnen met doen, niet met denken erover.

Misschien dat je aan deze aanteekeningen, die ik neerschrijf zooals ze me te binnen schieten, nog wat hebt bij de bepaling van mijn standpunt, en je verhouding er tegenover, van jouw kant gezien.

Één punt nog, wat betreft je ‘dubbelzinnigheid’: ik meen te begrijpen hoe je daartoe komt. We leven in een wereld van tegenstellingen, een dualistische wereld, er is licht en duister, kracht en weerstand, enz. En beide zijn altijd gelijktijdig aanwezig omdat zij elkaar wederzijds bepalen, absoluut licht kan niet bestaan evenmin als absoluut duister. Maar je fout zit in de gelijkwaardigstelling der tegendeelen, de gelijkwaardigheid van these en anti-these. Er is wel altijd een these en een anti-these, maar één van beide kan tenslotte maar waar zijn. Er is n.l. nog een derde principe, een derde kracht: de ontwikkelingsrichting van het leven. De drijvende kracht van het leven overwint de weerstand, maar zij schakelt die niet uit, de weerstand blijft voortdurend als remmende kracht werkzaam, de dualiteit blijft bestaan en toch is er richting. Leven is daarom te definieeren als gespannen voortgang, verovering, dwz voortdurende overwinning van tegenstand; maar het is niet spanning in evenwicht, intensiteit zonder meer, zooals b.v. Marsman ten ontrechte meent.

Oppervlakkig gezien is het leven wel ‘scheppen en vernietigen’, maar het is vernietigen van wat het leven, ons leven, in den weg staat en dus ook weer scheppen. Het heeft daarom geen zin om te zeggen in het algemeen: leven is scheppen en vernietigen van het geschapene, aangezien het er maar om gaat wat in elk geval afzonderlijk geschapen en wat vernietigd wordt. Je terminologie is dus niet zoozeer ‘onjuist’ dan wel onvolkomen, maar wordt daardoor dubbelzinnig, men kan er naar willekeur achter zoeken wat men wil.

Ziedaar, ik schei er mee uit en laat het woord aan jouw.

Met beste groeten

Gerard van Klinkenberg

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie