Menno ter Braak
aan
W.L.M.E. van Leeuwen
Rotterdam, 15 juni 1933
R'dam, 15 Juni '33
Beste Wim
Zeer hartelijk dank voor je levensteekenen, die ik met genoegen gelezen heb; hier en daar met je (mij soms te objectieve) standpunt oneens, maar nergens zoo, dat ik het volkomen anders zou willen. In het algemeen zou ik waarschijnlijk over alles 25% vijandiger schrijven; ook een quaestie van temperament overigens! In het bijzonder heb ik verheugd in je aanteekening over mijn collega van Daalen. Ik hoop, dat hij het leest, want ik heb hem er zelf niets van gezegd, omdat hij mijn collega is en het meeste pleizier zou hebben, als ik er nota van nam. Het is overigens een zeer brave, rechtschapen schoolmeester, met een geheel uitwendige liefde voor Vondel. Cats zou hem beter liggen, maar dat coiffeert niet genoeg. Hij heeft heftig het land aan je ‘Schets’, die hij weg wil werken, vooral omdat je tegenover schooljongens... critiek op Justus van Effen uitoefent! - Ik ben blij, dat je ‘Het Verboden Rijk’ had willen bekronen; maar gisteren is er al weer eens een bloemlezing bekroond, met een pracht van een ‘toelichting’.
Ik ben niet zoo trouwelooos, als ik me gedurende het laatste half jaar heb voorgedaan; voortdurend had ik plan jullie te bezoeken en voortdurend kwam er niets van, ook al, omdat ik telkens zeer vluchtig in de Achterhoek was. Maar ik kom deze zomer zeker eens opdagen! Wat vervelend, dat het met Gerda zoo langzaam opschiet.Breng haar mijn hartelijke groeten en allerbeste wenschen over! Ik ken de Deldensche lucht bij ervaring en ben er zeer over te spreken.
Mijn ‘vervolg’ op het ‘Carnaval’ is juist af. Ik heb het vrij snel geschreven, maar in een heel andere toon dan het ‘Carnaval’. Te zijner tijd stuur ik je natuurlijk een exemplaar.
Spoedig tot ziens, hoop ik! Voor jullie beiden hart.gr. van
je Menno
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum