K. Lekkerkerker
aan
Menno ter Braak (p/a D.A.M. Binnendijk, Amsterdam, gelieve door te zenden s.v.p)

Amsterdam, 30 maart 1938

Waarde Ter Br.,

Nu ik hoor dat jij naar Keuls gaat, lijkt het me niet ondienstig, je nog even mijn standpunt in zake de quaestie-Stols uiteen te zetten, temeer daar in de commissie hieromtrent allerlei misvattingen heerschen. In de eerste plaats wijs ik je op artikel 2 van de auteurswet, waarin o.m. staat, dat geheele of gedeeltelijke overdracht van het auteursrecht niet anders kan geschieden dan door middel van een authentieke of onderhandsche akte. Dergelijke akten heeft Stols niet. Nu beweert hij toch eigenaar te zijn van de auteursrechten van Fleurs de Marécage. Dit recht kunnen we hem dus gemakkelijk betwisten.

In de toelichting op artikel 2 lees ik ongeveer dit: ‘Deze overdracht is iets gansch anders dan het verleenen van vergunning om een boek uit te geven. Deze vergunning zou de schrijver daarna nog aan vele andere uitgevers kunnen verleenen. Maar heeft een uitgever eenmaal het auteursrecht verkregen, is werkelijk het auteursrecht geheel of gedeeltelijk overgedragen, dan is de uitgever voortaan uitsluitend bevoegd tot uitgeven, en kan dus de schrijver niet meer aan andere uitgevers vergunning geven.’

Het is duidelijk dat Slauerhoff Stols alleen vergunning gegeven heeft, de bundels te drukken en uit te geven. Deze vergunning moet natuurlijk bij iedere herdruk opnieuw verkregen worden, en de wet spreekt in dit geval niet van de noodzakelijkheid van een akte. De commissie beweert nu, dat Stols geen recht had tot herdruk van ‘Serenade’.

Maar Stols heeft notaris Ottema indertijd geschreven, reeds begin Januari 1936 van Slauerhoff zelf die vergunning tot een herdruk te hebben verkregen. Enkele maanden geleden zei ik Stols, dat mondelinge afspraken in de gegeven omstandigheden niet golden, maar hij beweerde zelfs, dat, zoolang hij maar aan zijn verplichtingen voldeed, hij altijd wel mocht herdrukken. Ik betwijfelde dit en betwijfel het nog. Maar terzelfdertijd bleek mij, dat men tegenover Stols veel milder gestemd was, dat een herdruk van ‘Serenade’geen schade kon doen aan de complete uitgave, etc. Ik heb toen niet geaarzeld de proeven na te zien; Stols stelde mij het ultimatum deze, al of niet gecorrigeerd, binnen acht dagen te retourneeren, zoodat ik de commissie in haar geheel er niet in kennen kon. Greshoff schreef mij onlangs, dat ik de uitgave der verzamelde werken hierdoor had onmogelijk gemaakt; maar dit lijkt mij onjuist.

Het ‘probleem’ in de heele zaak is nu dit: Zijlstra verplicht Stols, Hijman en De Gemeenschap uitkeeringen te doen, daar hun voorraden nog niet zijn uitgeput; zoo zijn er van ‘Oost-Azië’ nog 300 exemplaren over en Vos vraagt hier f 100,- voor! Volgens mij behoeft Zijlstra in geen geval iets te vergoeden voor ‘Serenade’. De commissie is zelfs al gerechtigd den heelen voorraad van den tweeden druk in beslag te nemen, tenzij Stols een schriftelijke vergunning van Slauerhoff kan toonen. Maar recht op vergoeding der andere voorraden heeft men, dunkt me, wel, tenzij een schrijver gerechtigd is, tegelijkertijd aan meer dan één persoon vergunning te geven tot het uitgeven van hetzelfde boek. Over dit laatste zal wel jurisprudentie bestaan.

Met vr. gr en tot spoedig weerziens,

K. Lekkerkerker

Afschrift: Amsterdam, K. Lekkerkerker. Brief. Machineschrift

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie