K. Lekkerkerker
aan
Menno ter Braak

Middelburg, 26 april 1940

Middelburg, 26 April 1940

Waarde Ter Braak,

We zijn overeengekomen om de niet uit te spreken e in gevallen als ‘van de’ orkaan' te schrappen. Als we consequent zouden zijn, moet deze e in dergelijke omstandigheden ook voor vrouwelijke woorden worden geschrapt. En eigenlijk ook in gevallen als ‘z’ is dood'. Onzinnig is het, de e voor vrouwelijke woorden te laten staan en voor mannelijke niet. Vinden jullie mijn schrijfwijze schoolmeesterachtig, ik vind die van jullie bepaald leelijk (‘hij stak haar in d'arm’ b.v.!). En eigenlijk nog veel schoolmeesterachtiger, want je moet vrouwelijke en mannelijke woorden over één kam scheren. Ik informeerde hier en daar bij tekstverzorgers min of meer van beroep, die mij op het leelijke van een tekstbeeld met zooveel apostrophen attent maakten. Ik vind: poëzielezers zijn ten slotte geen kinderen; ze zien vanzelf wel waar ze die e moeten inslikken en waar niet. Dus ook geen trema's gebruiken. Verder ben ik in een paar gevallen tegen een al te consequent doorvoeren van de geslachtsregels van De Vries en Te Winkel, en wel daar waar het de muziek van het vers schaadt. In ‘Aan een Maagd’ (Soleares) b.v. zijn ‘je rust’, ‘gekust’ en ‘de lust’ duidelijk dubbelrijmen.

In twee gevallen heb ik hier ‘de' lust’ geschreven. Jullie zoudt willen ‘den lust’. Het zou vervelend zijn al die ‘d'’ 's weer in ‘de'’ 's te gaan veranderen, maar als tekstverzorger - met zooveel nadruk in den colophon vermeld - heb ik het er wel voor over. Gaarne hoorde ik over deze aangelegenheid nog een woordje. Zaterdag hoop ik weer in Brussel te zijn.

Met vr. gr.,

K. Lekkerkerker

[hand van Ter Braak:] beantwoord door Du Perron 24 April

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie