Menno ter Braak
aan
Martinus Nijhoff
Rotterdam, [voor 7 december 1931]
Beste Pom,
tot mijn spijt moet ik je nog eens met het stuk over de Meester lastig vallen. Wij hebben n.l. nu alle drie (d.P., R. en ik) het artikel grondig gelezen en hebben, mede in verband met het bijna onmogelijke werk om over 64 pagina's een behoorlijk verdeeld nummer samen te stellen, er de conclusie uit getrokken, dat de eerste bladzijden als te zeer ‘gesproken’ o.i. gemist zouden kunnen worden. Pas bij de passage over de kunstrubriek kom je op de M. zelf terecht en juist die passage zouden wij graag als inzet plaatsen. (Ik heb bij het betreffende punt een kruis gezet, met inkt).
Ik vind het zelf erg vervelend, zoo over een stuk te moeten marchandeeren; maar wij hebben een teveel aan essays en moeten met de te kleine ruimte een gevarieerd nummer maken. Zou je mij, voor dit bijzondere geval, niet den dienst willen bewijzen, dezen bewerking te beproeven?
h.gr. tt.
Menno ter Braak
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum