Menno ter Braak
aan
Elisabeth de Roos
Rotterdam, 23 juni 1932
Rotterdam, 23 Juni 1932
Lieve Bep
Je brief ontving ik, terwijl ik op een record-laagtepunt van vitaliteit verkeerde: gevolg van overmatige examendrukte en het stervende seizoen. Ik heb in veertien dagen niet meer aan Dumay kunnen werken en alleen nog kans gezien het stuk te schrijven over de beschrijving. Als het nu maar eenmaal vacantie is, komt de lust wel weer terug; ik moet een maand hebben, om dat boek nu in één adem af te maken, zonder dat hinderlijke schoolgedoe.
Ik beantwoord nu maar tegelijk jouw en Eddy's brief. Leuk, zooals jullie elkaar telkens be-dialogiseert in je afzonderlijke epistels; ik mag dat wel. Ik ben benieuwd naar de ‘banden’, die zich gevormd zullen hebben, als ik jullie weer ontmoet; want zooiets als banden zal onwillekeurig ontstaan, en geen sterveling weet vooruit, op welk gebied, in welke richting. Het is voor mij een probleem, wat de resultaten van de wisselwerking zullen zijn. Zooveel Ina Boudier-Bakker heb ik nog wel in me, dat ik levendig belang stel in de ontwikkeling van de abstractie ‘huwelijk’, zelfs al zijn de afzonderlijke personen (zooals in dit geval) hoofdzaak.
Gelukkig, dat het geschil-Bouws is bijgelegd! En het heeft voor mij nog één buitengewoon pleizierige kant: ik heb nu gemerkt, dat de vriendschap tusschen Eddy en mij tegen een stootje kan. Toen ik ‘scherpe woorden’ ging gebruiken, was ik nog een oogenblik bang, dat die onwillekeurig iets (hoe zal ik zeggen) - kwetsends zouden hebben, terwijl ze voor mij louter en alleen pogingen beteekenden, om zoo helder mogelijk te zijn. Het woord ‘minderwaardigheidscomplex’ b.v., waaraan ik volstrekt niet de exact-afdoende beteekenis van Freud wil hechten, kon mij op dat moment een bepaalde dienst bewijzen, al dan niet terecht. Ik ben op dit punt werkelijk naïef; ik denk er niet aan, dat 90% van de menschen scherpe woorden als beleedigingen voelen en dus houd ik met die mogelijkheid ook geen rekening. Tegenover een vriend spreekt het voor mij vanzelf, dat hij de scherpste woorden als ‘bepalingen’ opvat; en dat dit ook zoo kan zijn, bewijst mij dit ‘incident’. Het geeft mij het prettige gevoel, dat de vriendschap gehard uit het vuur is gekomen.
De afstand van sceptica tot geloovige, die je bent gaan voelen, is verklaarbaar en hangt samen met je vraag over het waarom. Ik kan niet ontkennen, dat voornamelijk het lezen van Der Wille zur macht en de rest van Nietzsche een nieuw element in mijn denken heeft gebracht, dat de scepsis vasthoudt, maar tevens tracht te gebruiken. Voor het oogenblik maak ik daarom misschien den indruk van een geloovige. De drie vragen over het ‘waarom’ hangen van die ‘schijn-geloovigheid’ af en ik zal ze moeten beantwoorden in mijn volgende boek (liever dan er nu al een praematuur essay over te schrijven). Het zal moeten beginnen met een bespreking van de grenzen der scepsis, een verheerlijking en een versmading van de scepsis dus. (het merkwaardige b.v., dat alle interessante sceptici heelemaal geen sceptici zijn, een manie hebben, terwijl werkelijke sceptici vervelende individuen zijn). Mijn Umwertung aller Werte zal over die van Nietzsche heen moeten gaan, want de Uebermensch is m.i. zijn groote ontsporing geworden. Ik geloof, dat ik nu de figuur Nietzsche vrij compleet overzie; hij is het type van wat ik een eersterangs mensch noem, in gevoel en intellect, en nu begin ik langzamerhand gelukkig ook zijn zwakheden te ontdekken (psychologie van de vrouw b.v., Uebermensch e.a.). Maar hij maakt mij steeds weer duidelijk, wat eigenlijk de zin van schrijven is, en hoe duidelijk de tweede rang zich van de eerste afteekent. - Heb dus nog wat geduld met het ‘waarom’! -
Nog een antwoord aan Eddy. Hij veronderstelt (glimlachend, denk ik!), dat ik Ant ‘opvoed’, om eventueel met mijn ‘beste leerling’ te trouwen. Dit is perse onjuist; zij voedt mij op, als er met alle geweld paedagogie aan te pas moet komen, en in ieder geval is zij in geen enkel opzicht (behalve in niet ter zake doende ‘feitelijke’ kennis) mijn mindere. Het is een gelukkig gevoel, dat te weten; want de omgang met ‘minderen’ is alleen als anecdote aardig en verveelt te gauw. Fermina Marquez leen ik bepaald niet meer uit aan minderen.
Over de Forum-zaakjes ben ik het in alles met Eddy eens. Jan Engelman's Panopticum kan er ditmaal zeker niet in, daar het nummer al gebarsten is. Het Aug.-nummer moet zelfs 80 pag. worden of meer, omdat Zijlstra optimist is; hij heeft n.l. tusschen 1 en 15 Juni alleen nog 10 nieuwe abonné's genoteerd, waaronder uit Afrika en Indië.
Ik hoor toch graag nog eens iets over jullie standpunt inzake Roelants' interventie. Van hemzelf hoorde ik nog niets. Hij zal ‘scherpe woorden’ toch wel kunnen verdragen?
Vanmorgen zond ik Nietzsche en Larbaud af.
Hart. gr. voor jullie beiden
je Menno
Vrijdag komt Anthony G. hier dineeren. Ik hoop volgende week een afspraak met Vestdijk te maken en dan meteen de Multatuli's te halen!
Dank voor heer Jan van Nijvel, zalige herinnering! O vacantie!!
Origineel: particuliere collectie