N.P. van Regteren Altena
aan
Menno ter Braak
Tiel, 2 september 1928
Tiel 2 Sept. '28
Amice,
Ik heb nog eens nagekeken alle aanteekeningen die ik in mijn Rijpma-grammatica heb bijgeschreven; maar ik vond ze voor jou zóó weinig instructief, dat het mij de moeite niet waard leek ze voor je over te schrijven. Bijv. bij §1 van de Inleiding staat alleen als andere naam voor dialect: streektaal en verder iets lager schooierstaal, bourgeois-taal en den koningin. Dit laatste beteekent dan dat ik eerst aan de jongens heb duidelijk gemaakt dat ze tegenover ouders, leeraars, vriendjes enz. enz. telkens weer een andere taal gebruiken, dat bijv. in de taal tegenover hun ouders en leeraren nooit vloeken of erkend ruwe woorden voorkomen, en dat ze die talen vanzelf spreken gaan in de omgeving waar ze behooren, en dan komt mijn vraag hoe komt het, dat de meeste menschen tegenover de koningin met een mond vol tanden staan en niet weten hoe zich uit te drukken. Antwoord: omdat ze zich dan in een omgeving bevinden waarvoor ze nog geen passende taal bezitten en waar de tallooze soorten van taal die ze tegenover ouders enz. gebruiken niet op hun plaats zijn. Dit geeft dan aanleiding tot allerlei verdere besprekingen bijv. de verlegenheid van eenvoudige boerenkinderen als ze bij de burgemeester of dominee op bezoek komen; ook geven dan sommige jongens wel eigen ervaringen ten beste, die nog wel eens komiek zijn. - Aan deze uitweiding kun je nu duidelijk zien, hoe weinig je hebt aan dergelijke aanteekeningen, want ik vermoed, dat je zonder deze toelichting niet zou hebben begrepen, wat dat woordje koningin daar beteekende. Er komt dan nog bij dat ik in het exemplaar, dat ik verleden jaar gebruikte, maar héél weinig heb bijgeschreven en vroegere exemplaren kan ik niet meer vinden. Ik stel er prijs op dat je zult gelooven dat ik niet uit gemakzucht mij van de zaak wil afmaken, want ik zou niets liever willen dan je moeilijkheden van 't taal onderwijs zoo mogelijk verminderen, maar eigenlijk geloof ik dat ieder hier zijn eigen weg moet zoeken. Wel is het misschien jammer dat we niet wat langer en grondiger het boekje van Rijpma met elkaar hebben besproken, De spelling (§12-§23) sla ik altijd over, maar de lettergrepen (§23) laat ik ze leeren; over de nieuwe spelling (§24) zeg ik dan wel 't een en ander, maar laat ze niets leeren. Verder bekort ik zeer sterk wat er over 't werkwoord nà §77 staat en ook 't geslacht der zelfst. naamwoorden (§87) wordt genegeerd. Maar overigens zou ik je ook raden de verbuiging van de bijvoegl. naamw., lidwoorden enz. (§92-§106) niet al te grondig te behandelen, want dat is een m.i. zéér vervelend gedeelte. Met §106 beginnen de trappen v. vergelijking (een stokpaardje van mij) en de modaliteit §110 (ook een stokpaardje en bijzonder interessant). Met §115 begint een gedeelte waarover je veel vertellen kunt, en wat de jongelui ook wel interesseert, maar je vindt daar ook gedeelten waarbij je niet te lang moet stilstaan. In dit gedeelte blijf ik meestal steken, daar ik in de 4e klasse geen grammatica meer onderwijs en in de 3 vorige jaren het boekje niet tot het einde behandel omdat de besprekingen bij dat laatste gedeelte meestal zoo omvangrijk worden, dat de tijd te kort schiet. De jongens leeren dan thuis maar heel weinig. Je begrijpt dat een gymnasiumleeraar hier vrijer optreedt dan een H.B.S.docent, en dus zul je dit in ieder geval anders moeten aanpakken.
Het slot van de geschiedenis is dus dat ik het bij bovenstaande losse opmerkingen moet laten, jammer dat ik je niet beter van dienst kon zijn. Misschien kom je bij gelegenheid van Oom Janus' verjaardag nog wel eens naar Tiel, en misschien zullen we dan met meer succes naar aanleiding van je opgedane ervaring over sommige Grammaticale moeilijkheden kunnen praten.
Ik wensch je alles goeds toe en vermoed dat je taak je in menig opzicht zal meevallen; in elk geval kom je beter beslagen ten ijs dan ik zelf indertijd. Ik zou je nog willen aanraden bij je gramm. onderwijs een of meer uitgebreider boeken bij de hand te houden en te bestudeeren, want de jongens moeten voelen dat je er meer van weet dan in hun boekje staat. Maar dat had je zelf ook al ingezien, en omdat de vele verdere raadgevingen die ik zou kunnen geven even vanzelfsprekend zijn, zal ik die maar achterhouden en hiermede dit epistel sluiten. Alleen zou je me bijzonder veel genoegen doen met eenig bericht omtrent je bevindingen bijv. over twee of drie weken. Ik sluit hierbij in nog enkele papiertjes met gramm. vragen, die ik in mijn boekje nog vond, misschien vind je daarbij nog aanwijzingen over mijn manier van doceeren (ik las ze door, maar ze beteekenen niet veel, het zijn proefwerkvragen, waarbij vooral de inhoud van 't leerboek wordt gevraagd).
Met vr. gr.
H.
Oom Nico
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum.