Constant van Wessem
aan
Menno ter Braak

Hilversum, 27 juli 1926

Hilversum, 27 Juli '26

Geachte Heer Ter Braak

Het spijt me, dat ik u gejaagd heb met uw artikel. Maar Binnendijk schreef mij, dat u alleen over ‘Film-aesthetiek’ zoudt schrijven en liever niemand anders uw terrein ziet betreden. Om te zien hoever u ging, moest ik, met het oog op anderen, wel even kennis nemen van uw artikel. Dit blijkt echter algemeener te zijn, dan ik dacht en niet alleen over film-aesthetiek te handelen. [onleesbaar] veranderen? In de eerste plaats met mij zelf. Mag ik zoo vrij zijn?:

U noemt de eerste film het absolute tooneel. Ik geloof dat dit psychologisch onjuist is. De eerste film is de absurditeit van het ‘levende’ plaatje. Het volk zag de eerste films, als wat het hier zijn naam gaf, rolprent. Het Ned. volk houdt niet van tooneel, maar van ‘plaatjes kijken’. De film was de [onleesbaar] gruwelroman uit het stuiversblad, de mop van het humoristisch weekblad. Het volk zoekt romantiek, dramatiek in een film [onleesbaar] [deze] door de toelichting of het doek of van den explicateur (als een soort onderschrift) werd versterkt. De exploitatie heeft van den film min of meer ‘tooneel’ gemaakt (doch zeker niet het absurde tooneel; dat is het maaksel voor ons, aesthetici [zonderlinge] vergelijking geworden.

U houdt mij ten goede: het is maar een meening. De [onleesbaar] was, dunkt mij, niet genoeg door feiten in uw artikel geschraagd, en daarom deze gedachtenuitwisseling.

Misschien kunt u hier en daar de [vorm] nog iets vaster trekken? Het is jammer wanneer uw artikel zoo aphoristisch blijft als het thans is, tevens waar ik met dit nummer een boekje wilde maken onder het motto: ‘Wij gelooven in den film’; [onleesbaar] een uiting en verklaring van den jongen generatie par excellence zou worden.

Met beste groeten van

Constant van Wessem

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie