[p. 282]

Poedowkin dicht ...

De Laatste Dagen van St. Petersburg

Poedowkin dicht; hij wroet, hij ziet, hij regeert, hij roept op (gestalten van een tussen wereld), hij schept, ... maar hij denkt niet.

Poedowkin is de schepper van dat wonderlijke epos der domheid, De Laatste Dagen van St. Petersburg. Zwaarlijvige wolken trekken over een wijd land met een zwaarlijvige hoofdstad: St. Petersburg. Een land, dat bewoond wordt, en tevens geregeerd, door bijna slaperige mensen en barbaarse ruiterstandbeelden. Een onzichtbare heerser en tastbare wrede ambtenaren; een karos met een dode aristocraat glijdt voorbij, slechts de koetsier leidt een animaal leven. Een vergeetachtige magneet, deze stad; ancien régime, dat voor de te talrijke bewoners der provincie het spoedig ontnuchterende goudland is. Als kevers, met stuntelige insectenbewegingen, dringen zij St. Petersburg binnen, deze niet-geörienteerde provinciewezens; de poten der standbeeldpaarden hangen boven hun verontruste schedels.

In dit vermolmde rijk is slechts één krachtbron: de industrie, als aanhangsel: de beurs. Lebedew produceert, de Lebedew-aandelen stijgen. Waarom productie in een ondergraven stad? Waarom het zinneloos stijgen van aandelen tot ... tot wat, tot, tot, tot, tot Onze Lieve Heer soms? Is er samenhang tussen de nood van het wijde land en de krachtsport van Lebedew, de Allerhoogste industrievorst? Zijn fabrieken blazen, hijgen en zweten; zij sproeien de bedrijfsleider de vonken in het gezicht; een glacéhandschoen verdoemt de schuldige slaaf, die het waagde die éne vonk uit zijn gloeiend slavenbestaan in een verkeerde richting te dirigeren. Geknechte huurlingen worden gekweld in de fabrieken van Lebedew; dom, onbewust van hun overmacht door getal, dienen zij de triomfantelijke Lebedew, die niet werkt, maar wenkt, gebruik maakt

[p. 283]

van een monsterachtige organisatie van duivelse trawanten, te beschikken schijnt over deze verdorde oppervlakte der aarde: St. Petersburg. Lebedew is het enige gehersende hoofd in een wereld van gegalonneerde lijken, handige oplichters, uitgeslapen beursfielten, hysterische typistes enerzijds, van moeizaam denkende, uitgemergelde paria's anderzijds. De lijken beheersen de stad, maar Lebedew laat hen die stijve heersersdans uitvoeren gelijk hij het wil; de arbeiders bezwijken onder een nooit aflatend werk, terwijl het witte, spuitende vuur hun de adem beneemt, hen machteloos overlevert aan de demonische organisator. Mist van domheid en traagheid hangt over St. Petersburg; in de mist van het ancien régime heersen en werken de marionetten van Lebedew. De intelligente vampier bestuurt het rijk der onwetende dwaling per telefoon; hij richt over de statige schijnwereld der ruiterstandbeelden met haar gehoorzame huurlingen, hij richt over de zwetende onderwereld, die niet anders beseft, of zweet is wezenlijk als de spijsvertering; hij richt ... door de hel van zijn fabrieken, door het spookachtige leven van zijn beurs, dat spookachtige handlangers met bolhoeden opblazen met beleefd gegil.

En thans nadert het ogenblik, waarop de despotische magnaat Lebedew deze ganse machinerie gaat opzwepen tot de hoogste, zwetendste potentie. Hij heeft zijn grote troef gereed: hij assumeert de oorlog, die zijn bedrijf tot de opperste ontplooiïng van energie zal brengen. Verlenging van werktijd! ... Opnieuw goochelt de gehersende met zijn ledepoppen; dode diplomaten, verworpen beursspeculanten, gewillige, zwoegende arbeiders, samen de domheid, zijn spelmateriaal. De gegalonneerden zullen de oorlog voor hem maken; de sjacherenden zullen die oorlog uitbuiten in het belang der Lebedewer aandelen; de werkenden zullen oorlogstuig leveren, tot zij er bij neer vallen. Lebedews levenslift stijgt; zijn duivelse adjudant, de bedrijfsleider, houdt zich gereed. Verlenging van werktijd, eerste eis! ... Eerste onvoorzichtigheid! Want de belangrijkste fractie der Lebedewer domheidspoppen, zijn zwijgende en zwetende arbeiders, wier ganse bestaan zonder verzet als kneedbaar was in de handpalm van de tyran lag, weigert. Zij weigert, domweg, zoals zij domweg gehoorzaamd

[p. 284]

heeft, jaren en jaren lang; niet uit verweer tegen de methodes van de welvaart opslorpende, geluk wegzuigende alleenheerser weigert zij, maar uit eenvoudige afkeer van meer slavernij. De domheid is wel goed, maar niet gek! Staking! ... Lààt ze staken! Er zijn in het wijde millioenenland onderkruipers bij de vleet! Overal zijn nòg dommeren, die voor klinkende Lebedewermunt ook een uur per dag langer dom zijn. Lebedew speelt verder, de offensieven aan het front en op de beurs kunnen beginnen. ...

Maar in deze nieuwe schare van dommen kiemt het verderf. Want tussen de onderkruipers is een jonge provinciaal, door de armoede van het land verstoten naar het zwaarlijvige St. Petersburg der ruiterstandbeelden. Beneveld door de gang van het stadsleven, knippert dit jonge, versufte dier met de ogen tegen het schelle Westen van Peter de Grote. Wat weet hij van de leuzen ‘staking’ en ‘solidariteit’, die plotseling onder de slaven van Lebedew opgeld doen? Hij hoort hun woorden, maar hij verstaat ze niet. De ploeg was zijn tyran, en niet Lebedew. De ploeg zei: ‘Werk, tot het land vrucht draagt’, en hij gehoorzaamde, domweg. Thans zegt Lebedew: ‘Werk als onderkruiper, zolang het mij behaagt!’, en hij gehoorzaamt domweg. Met geestdrift verraadt hij zijn landsman, de leider der staking, aan zijn broodheer, want hij weet niet, dat de stadsdomheid zich, in verzet tegen overwerk, georganiseerd heeft: hij heeft nog de natuurlijke moraliteit van de boer, een schuw respect voor de knappe kop, voor de heerser en bezitter van zo veel, die hem de kost verschaft. Lebedew is voor hem, méér dan een mens, een toren, een bergtop; en ook hij offert aan de demon. ... Dan valt de ellende, die zijn verraad teweeg bracht, op hem. De vrouw van zijn landsman schudt hem door elkaar, in wanhoop; zij schudt de sufheid van het land van hem af, zij schudt het klassebesef van de Lebedewslaaf in hem. En domweg wijzigt zich de loop van deze trage gedachtenstroom: ‘Lebedew, de machtige, zal een verraad, dat ik voor hem bedreef, goedmaken’ Barbaars rechtlijnig is zijn entree in Lebedews privékantoor; zo, met de vuist, wreekt zich de barbaar over het misbruik, dat een denkende maakte van zijn verkeerd gerichte domheid. Eén ogenblik ligt het ge-

[p. 285]

hersende centrum van het volgzame St. Petersburg in doodsangst achter zijn bureau. Eén ogenblik: dan is de brute, hartstochtelijke, heilige domheid door de politie gearresteerd en onschadelijk gemaakt, en Lebedew kan het geniale spel zijner combinaties voortzetten, ongestoord, telefonisch. ...

Het gaat beginnen. Feestelijk wordt de oorlog ingeluid; guirlandes en vlaggen verlevendigen de lugubere beursmanoeuvre van Lebedew. Slanke raspaardjes van vrouwen werpen rozen op de domme trekhengsten van Lebedew, die in de paradepas door de straten van het plechtig lollende St. Petersburg marcheren. De turkse trom is het enige rhythme, dat de angst vermoorden kan. De kanonnen zijn bekranst, een patriotische schoolfrik omhelst een sergeant-majoor, het ruiterstandbeeld weent rotte-rozen-tranen. De domheid danst op verrukkelijke stampmelodieën naar Lebedews pijpen. ... En avant! Aan het front en op de beurs! Zelfs de misdadiger is thans geen gevaar meer en wordt vrijgelaten, toekomstig vaandrig van Lebedews blinkendste pop, de Tsaar.

Het wordt ernst. Lebedew combineert. Aandelen stijgen. Vlammen waaien over de frontlijn. Aandelen stijgen. De domme slaven verzuipen in een krijtwitte modderpoel. Aandelen stijgen. De granaten worden verschoten. Aandelen stijgen. ‘Waarom sterven wij?’ Lebedew weet het. Met een ontzaglijke machtsblik troont hij boven het vee van dommen, dat hij in zijn hand houdt. ... Straks, na jaren oorlogs- en kansspel, is het werktuig Tsaar ondeugdelijk bevonden. Lebedew wisselt zijn poppen. Even feestelijk als de oorlog weleer enscèneert hij thans de beschaafde revolutie: een volgzame redenaar Kerensky, rhetorische avondpartijen ... en weer rozen, rozen, en hysterische vrouwen. Lebedew kènt de geur van rozen en de lach van vrouwen; hij weet, welk percentage ze hem opleveren. Met een glas champagne herstelt hij het even wankelend evenwicht onder zijn pionnen. De chique revolutie is zijn fraaiste zet.

Maar ook zijn laatste. Want Lebedew begaat zijn tweede tactische fout. Eén ding heeft hij vergeten. Zijn slaven werken niet over; zich overoorlogen doen zij evenmin! Als de illusie van de turkse trom (eindelijk!) door het helse leven in de gore

[p. 286]

modder is uitgedoofd, staken zij opnieuw; en déze staking is niet door onderkruipers te bedwingen! Ook de versufte provinciaal, deze heilige ezel, weet thans, wat de ‘solidariteit’ waard is! Te vergeefs ontdoet Kerensky zich voor het oog der troepen van zijn ondemocratische winterjas, om zijn schoonste woorden te spreken; het baat niet meer. Er komt een eind aan alles, ook aan de zo onuitputtelijke lijdzaamheid van Lebedews marionetten. Opnieuw is het de provinciaal, die Lebedew, en thans voorgoed, onttroont, door het sein tot de opstand tegen de rozenrevolutie te geven. Kerensky vlucht; met stuntelige insectenbewegingen verdwijnt zijn auto van het toneel. ...

Een nieuwe gehersende zal zetelen in de zwaarlijvige stad der ruiterstandbeelden; er is een nieuwe, verse Lebedew, met nieuwe, onbekende troeven: Lenin.

 

Wanneer Poedowkin gedacht had, gedacht als werknemer van de Sowjets, zou hij deze film hebben verbrand. De Laatste Dagen van St. Petersburg is niet de film van het triomferend communisme, maar de film van de Heilige Domheid: de apotheose niet van de proletariër maar van Lebedew, van de eeuwige Lebedew, van Napoleon, van de Fuggers, van Stinnes, van ... Lenin. Oorlogen en revoluties als operettes, ministers en vorsten als speelgoed, arbeiders en boeren als slaven, ... maar in het centrum de demon, de Macht, het Geld: dat is de waarachtige inhoud van Poedowkins grandioze verdichting van een stuk russische geschiedenis. Merk op, hoe plichtmatig en slap het ‘communistische’ einde is van dit werk, hoe goedkoop de domheid wordt, nadat zij ‘regierungsfähig’ in de zalen van het ancien régime ronddwaalt. De werkelijke Poedowkin vindt men terug in Lebedew en zijn bedrijfsleider en in het met prachtige spot geziene spel hunner poppen; in de waarachtige heilige domheid van die russische boer, van vóór de ‘algemene ontwikkeling’. Zalig zijn de armen van geest; maar de officieuze, hatende liefde van Poedowkin spreekt ook de vampier Lebedew zalig. ...

Poedowkin wroette in de zielen der mensen, hij zag de millioenen gelaatstrekken van Rusland, hij regeerde over de pas-

[p. 287]

sies van zijn volk, hij riep een drama voor onze verbeelding op, waarin hij de geschiedenis opnieuw schiep als een spel van boosaardig intellect en deels verworpen, deels gezegende domheid, ... maar goddank, hij dacht niet aan de letter van zijn opdracht en maakte De Laatste Dagen van St. Petersburg. Niet ‘De Eerste Dagen van Leningrad’. ...

1929