[p. 490]

Nationalisme, geopenbaard en verloochend

Ernst von Salomon: Die Geächteten

Sommige boeken zijn misleidend, omdat zij een actuele inhoud hebben en daardoor maskeren, dat hun schrijver een eersterangsschrijver is; men denke aan Max Havelaar. Het zou wel een wonder zijn, als een auteur van het eerste plan actueel was in de zin van een Ilja Ehrenburg; zijn actualiteit put immers niet uit de gebruikelijke bronnen, zijn oorspronkelijkheid heeft niets uitstaande met de vlugge, goedkope originaliteitsjacht der ‘razende reporters’; ook al ‘gebeurt’ er nog zoveel met hem, het ‘gebeurde’ wordt pas werkelijk gebeurtenis voor hem, als het zich na een proces van omzetting en schifting heeft gekristalliseerd tot een geheel ander beeld dan dat der fotografische clichés. Daarom zullen Stendhal en Dostojewski nog actueel zijn, als de actualiteit der gebeurtenissen, waarop hun werken betrekking hebben, al volkomen tot de dode historie is gaan behoren; ja, men verbaast zich dagelijks over hun genie, dat hun vergunde met zo andere ogen de mens te zien dan hun tijdgenoten, en men prijst zich gelukkig, dat de ‘tijd’ dank zij hun een zeer rekbaar begrip is. Dank zij de ‘diepere’ actualiteit der genieën zijn wij nog in staat Pascal als een tijdgenoot te voelen, terwijl Alie van Wijhe-Smeding door ons volstrekt tot de middeleeuwen wordt gerekend; de ‘kalender der genialiteit’ is dus een gans andere dan die van de Enkhuizer Almanak.

Men doet Stendhal en Dostojewski geen onrecht, als men Ernst von Salomon in hun gezelschap brengt. Is het wellicht daarom, dat deze auteur in Nederland tot voor kort tot de grote onbekenden behoorde? De werken van Hitler, Rosenberg, Fallada en andere twijfelachtige reputaties vermenigvuldigden zich ten onzent in de etalages, maar naar Ernst von Salomon zocht men vrijwel altijd vergeefs. Boeken van werkelijk formaat worden niet via de boekhandel

[p. 491]

ontdekt; en zij worden evenmin gelanceerd met een seizoensaanbieding, zoals genoemde Fallada, die zich ook uitnemend voor een aardige verfilming leent; zelfs het element Remarque, dat Von Salomon ook aan zich heeft (maar hoe volkomen anders van mentaliteit!), is blijkbaar niet voldoende om iemand tot een volksheld te maken, als hij niet tevens voorzien is van de ‘populaire’ idealen van die Remarque. Ernst von Salomon moet men zelf ontdekken, en àls men hem ontdekt heeft, is men weer voor een paar maanden gepantserd tegen de stroom van middelmatigheden, die ook wel eens met een economisch klinkend woord ‘boekenmarkt’ wordt genoemd. Hij behoort met de democraat Ortéga y Gasset en de communist Trotski tot mijn ‘ontmoetingen’ van de laatste tijd. Het doet er weinig toe, in welke ‘partij’ men de boeiende mensen ontmoet. Bij deze actualiteit geldt geen ‘partij’; de ras-Duitser, nationalist en bloed-mysticus Ernst von Salomon behoort tot de categorie van Stendhal en Dostojewski en niet tot die der meelopers, die tegenwoordig pogingen doen zijn boek te annexeren als ‘das dokumentarische Werk über die politischen Attentate des Nachkriegs, die Kämpfe im Baltikum und in Oberschlesien, über die Entstehung der Freikorps, Bünde und Selbstschutzorganisationen; der Keimzellen der nationalen Bewegung’ en hemzelf als een ‘Vorkämpfer der deutschen Revolution’ (aldus adverteert de uitgever thans op de omslag van Die Geächteten). Zij, die zich blind staren op de ‘gebeurtenissen’, die in het boek van de schrijver voorkomen, hebben niets begrepen van het wezen van de mens Von Salomon, die alles anders is dan een reporter van actualiteiten; de werkelijke gebeurtenissen spelen zich hier op een geheel ander plan af, het plan der ‘diepere’ actualiteit.

Oppervlakkig beschouwd geeft Von Salomon in zijn autobiografische roman een ‘beeld’ van de geestesverwarring, die in het Duitsland van na de oorlog heerste, en van de chaotische versplintering der nationaal-voelenden, die de tijd dwong tot een landsknechtenbestaan van samenzwering, politieke moord en algemene sabotage der republiek van Weimar; het geeft zelfs (en de minnaars van Ehrenburg c.s. mogen hier de

[p. 492]

oren spitsen) een van zeer nabij beleefde reportage van de moord op Walther Rathenau, waarbij Von Salomon uit de verte betrokken was; het geeft voorts beschrijvingen van de oorlog, die niet onderdoen in afschuwelijkheid voor die van Remarque, al speelt deze oorlog zich niet op het Westfront, maar, als een soort nationale guerilla, aan de Oostelijke grenzen van het Duitse rijk af. Die Geächteten wemelt van zulke ‘gebeurtenissen’, en misschien is het de stroom van feiten, die de slechte lezer misleidt. De oppervlakte van het leven, dat zich hier uitspreekt als ‘ik’ (en men heeft geen enkele reden om aan te nemen, dat Von Salomon meer romanceert dan nodig is) is het tegen alle moraal gerichte leven van de avonturier ‘par droit de naissance’, van de Casanova der nationale mystiek met een ondergrond van donjuanerie; een leven, dat eindelijk vastloopt in jaren van gevangenisstraf, in een zee van eenzaamheid, die de avonturier op zichzelf aanwijst... en op Le Rouge et le Noir van Stendhal. De liefhebbers der reportage kunnen zich thans verbazen: het gewaagdste avontuur van de opgesloten avonturier wordt geriskeerd om dàt boek in bezit te krijgen!... Daaruit alleen kan reeds afdoende blijken, hoe oppervlakkig het is, schrijvers als Von Salomon in de klasse der politieke avonturiers onder te brengen, alleen omdat zij politieke avonturen hebben beleefd en omdat hun instinct zich verzet tegen iedere vorm van burgerlijke orde. Een temperamentsverschil scheidt Von Salomon van Stendhal en Dostojewski; maar een man, die weet: ‘Unsere Aufgabe ist der Anstoss, nicht die Herrschaft’, heeft de eenzaamheid van de schrijver en de noodzakelijke eilandpositie van zijn gebied even duidelijk doorzien als Stendhal, die geen lezers verwachtte voor het jaar 1880.

‘Die Geächteten’: de uitgebannenen, de gevloekten, de ‘getekenden’. Waarom noemt Von Salomon zichzelf en zijn kameraden, die hij zonder enige sentimentaliteit als medebandieten schildert, met die naam? Alleen, omdat zij als ‘nationalisten’ werden uitgestoten door de republiek van Weimar? Ongetwijfeld niet in de eerste plaats; met dezelfde verachting en ijzige ironie karakteriseert deze ‘voorloper’ van Hitler en Goering het ‘nationale’ pathos en het antisemitis-

[p. 493]

me, dat zich beroept op de zwendel met de Wijzen van Zion, als een ‘wonderlijk mengsel van bierlucht, zonnemythe, militaire muziek’ benevens ‘Schillercitaten, Deutschlandlied en gebazel over runen en rassen’. Duidelijk genoeg, overduidelijk; een concreet voorbeeld kan het nóg duidelijker maken. Als Von Salomon overgebracht wordt van de ene gevangenis naar de andere en als hij bij die gelegenheid in een cel terechtkomt, waarin de gevangenen hun namen hebben gekrast, met een sowjetster of een hakenkruis er achter, dan krast ook hij zijn naam in de muur, maar zonder enig symbool. Zulk een detail kenmerkt deze nationalist, deze mysticus zonder mystieke zwendel.

Von Salomon vertegenwoordigt de Duitsland-mystiek in haar negatieve, volkomen instinctieve en dus strijdbare vorm; daarom is zijn mystiek een intellectuele roversmystiek. Het merkwaardige van deze soort mystiek is, dat zij het scherpste intellect niet uitsluit; integendeel, juist die ondoorgrondelijke mystieke kern van het nationale gevoel drijft Von Salomon al zijn handelingen bloot te stellen aan een cynische zelfcritiek. In dit stadium zijn mystiek en intellect geen contrasten; zij doordringen elkaar; de blinde drift van het éne wordt des te feller in haar blindheid en driftigheid beseft door de nuchtere, zakelijke scherpte van het andere. Ook in dit opzicht is Von Salomon nauw verwant aan Dostojewski (honderdmaal meer dan Jakob Wassermann of Lion Feuchtwanger, die de afleggertjes van Dostojewski in de Duitse litteratuur hebben uitverkocht), bij wie men diezelfde vermenging van mystiek en intelligentie aantreft. Dit is de enige vorm van mystiek, die ik volledig erken: de mystiek, die bestand is tegen de scherpste tortuur van het borende verstandsmechanisme. Wat na die tortuur aan geheim overblijft (of het nu Pascals gelovigheid of Von Salomons nationalisme is), heeft recht op mysterie. Al het andere is goedkoop, vulgair, Rosenberg-Hitler.

De kern van Von Salomons roman ligt dan ook niet in de (naar mijn smaak te lang uitgesponnen) guerilla aan de Oostgrenzen, die een voorspel, en evenmin in de subliem geconcipieerde gevangenisstraf, die een tragische apotheose vormt;

[p. 494]

de kern is Kern, de moordenaar van Rathenau. Het gesprek met deze Kern is het meesterlijkste, in zijn soberheid volmaaktst geschreven deel van Die Geächteten.

Hier spreken twee mensen over de motieven, die hen tot handelen drijven; hier voltrekt zich het drama van handelen en doel in de theorie der intellectuele ‘landsknechten’, die straks in het volle bewustzijn van hun daad Rathenau, de enige gelijkwaardige tegenstander, uit de weg zullen ruimen; en het is een gesprek, zoals men er in de wereldlitteratuur maar weinig vindt. Zo compleet en naakt liggen hier de beweegredenen open, zo argeloos reiken elkaar hier bandiet en mysticus de hand, dat men zich zonder verzet overgeeft aan een mentaliteit, die men met zijn ‘bloed’ niet kan delen. En hetzelfde geschiedt bij de moord zelf. Geen fanfares, geen vulgaire haatuitbarstingen tegen de ‘Jood’ Rathenau; deze moordenaars hebben geweten, wie zij vermoordden, en juist, omdat zij wisten, dat Rathenau een man van formaat was, vermoordden zij hem, de allergevaarlijkste. Zo en niet anders, zonder enig gesnork à la Hitler, zonder hysterische schoolmeesterskreten à la Rosenberg motiveert Von Salomon een moord; niet als een heldendaad, maar als de struikroversdaad van mystici. Eerbied voor Rathenau (het tegendeel van ‘halfzacht’ medelijden) vervult dit boek, verachting ook jegens hen, die in rechtse kringen van de moord profiteerden. ‘Der Rang des Menschen Rathenau vermochte nicht dem Hass und nicht der Trauer seiner Freunde das Gesicht zu geben. Er blieb auch im Tode einsam.’

Rathenau vertegenwoordigde de hoogste potentie van wat die ‘Geächteten’ bestreden; daarom vermoordden zij Rathenau, en niet b.v. de goedige Ebert of de onbenullige Wirth. Dit is een standpunt, waarover men zijn diverse meningen kan hebben, maar dat bij Von Salomon niets goedkoops heeft. Aan de beoordeling van de tegenstander herkent men de mens onmiddellijk: een Hitler, maar ook een Von Salomon. Ik zou durven beweren, dat de houding tegenover de tegenstander één van de zuiverste kenmerken is van iemands levensstijl en, dientengevolge, van de stijl, waarin iemand schrijft; en in dit opzicht staat Hitler op de laagste, Von Salomon op de hoogste trap. Rancune en laster symboliseren een leugen-

[p. 495]

achtige, door en door onware stijl, een in afkeer gedrenkte eerbied jegens de vijand symboliseert een oprechte en menselijk volkomen verantwoorde stijl.

 

Het boek van Ernst von Salomon was mij op meer dan één punt een openbaring.

Voor alles, omdat ik hier aangetroffen heb, wat ik lang vergeefs heb gezocht en van welks aanwezigheid ik van te voren toch reeds was overtuigd: de eersterangs-openbaring van het sentiment, dat op dit ogenblik in Duitsland triomfeert, nadat het door de theoretici van het nationaal-socialisme was gekanaliseerd in de bedding van het vergiftigde kleinburgerlijke moeraswater. Daarom (kanalisering verandert het aspect van de stroom in niet geringe mate!) is de verhouding van Von Salomon, die de ‘paragraphenmens’ haat en dus waarschijnlijk ook de Ariërparagraphenmens, tot dat nationaal-socialisme niet zo ongecompliceerd, als men wellicht zou denken. De strijd van deze man gold de burgerlijke zelfgenoegzaamheid van de republiek van Weimar, zijn nationalisme was in de eerste plaats een negatieve reactie; door het hele boek loopt, parallel aan de mystische landsknechtenmoraal, het bittere besef, dat de strijders geen recht hebben op ‘Erfolg’, dat de strijd gestreden wordt om de strijd zelf. Rathenau bestreden de landsknechten, omdat hij een absolute waarde, een abstract menselijkheidsideaal naar voren bracht, dat het Duitse volk zou kunnen verzoenen met zijn lot; en verzoening betekent voor Von Salomon verburgerlijking en zelfgenoegzaamheid. Hoe deze auteur zich thans voelt nu de oude burgerlijkheid vervangen is door de nieuwe, of hij gouwleider is geworden, nu de Schillercitaten en het rassengebazel inzet geworden zijn van een schare, die enige jaren geleden de republiek half verdedigde en half verried, is mij niet bekend; zijn twee latere boeken, Die Stadt en Die Kadetten heb ik nog niet gelezen en, eerlijk gezegd, ik verlang er niet eens buitensporig naar om ze te lezen. Als Von Salomon zich na Die Geächteten nog eens heeft overtroffen, zal dat mijn bewondering voor zijn schrijversschap slechts kunnen vergroten; als hij dit hoge peil in zijn latere werk niet meer heeft kunnen halen, zal

[p. 496]

ik er Die Geächteten niet minder om bewonderen. Dit boek is zozeer een oeuvre op zichzelf, dat het bij machte is een schrijver uit te putten of hem in een later boek in herhaling te doen vervallen. Het superieure is, evenals de strijd voor een mystiek gegeven idee, iets, dat zich niet tot in het oneindige laat prolongeren; het is voortdurend een waagstuk, dat een complete inzet en een complete onafhankelijkheid van alle ‘publieke opinie’ eist. In dit opzicht vertoont de roman van Von Salomon meer overeenkomst met Spengler (ook in zijn afkeer van ‘die verheerenden Gewalten der Zivilisation’ en van de overheersing der economische politiek) dan met de ‘big men’ der nazi's; Von Salomon is uitgesproken aristocratisch, ook waar hij zich voor de Duitse gemeenschap uitspreekt, door het levendig besef van een rangorde, die noodzakelijk en vanzelfsprekend is; ‘men voelt de rangorde, men kan met hen, die haar loochenen, niet van gedachten wisselen’. Dit besef van rangorde, dat ook de superioriteit van de mens Rathenau erkent, vindt men in de verering van de eerste de beste ‘leider’ slechts als caricatuur, als kleinburgerlijke spotvorm, als wanbegrip dus van het rangorde-instinct; want het zijn niet de ideeën, die de mensen met elkaar verbinden of van elkaar scheiden, maar het is de wijze, waarop men die ideeën beleeft.

Von Salomon zegt het treffend en voor deze tijd bijna schrikwekkend symbolisch:

‘Niemals ist das Erlebnis entscheidend! Es kann zu jedem kommen, es trifft blind die Menschen, ob sie gerüstet sind oder nicht. Entscheidend ist immer, wie sich im einzelnen das Erlebnis sublimiert.’

Met Hollandse woorden wil dat zeggen (en Von Salomon zegt het zelf elders zo in zijn boek): tegenover hen, die menen mij tot hun voorganger te kunnen maken, vereenzelvig ik mij met Rathenau, wiens dood ik gewild heb.

Het is dit accent, dat Die Geächteten verre uitheft boven de stroom van nationale kitsch en boerenidylles; het is om dit accent in de eerste plaats, dat ik dit bijzondere boek beschouw als de openbaring en de verloochening van het nationalisme tegelijk. 1934