[p. 349]

A Farewell to Arms

Aan de officiële verklaring der redactie, die in het Novembernummer van Forum is verschenen, heb ik nog een enkel persoonlijk woord toe te voegen, nu de laatste aflevering verschijnt van een tijdschrift, waarmee ik gedurende vier jaar lief en leed heb gedeeld. Ik las in het Amsterdams studentenweekblad Propria Cures over ons redactioneel afscheidswoord het volgende: ‘Het geheel klinkt als een enigszins gezochte en weinig reële aanleiding om er nu maar mee uit te scheiden; dit uitscheiden verbaast overigens niemand van een blad dat in zijn wezen te goed, te Europeesch, was voor Nederland....’ De schrijver van deze commentaar aan de groeve heeft ongelijk, omdat hij meent aan een gezochte aanleiding te moeten denken; immers die aanleiding was uiterst reëel en heeft niets kunstmatigs (helaas zou men kunnen zeggen); maar hij heeft ook gelijk, waar hij constateert, dat Forum in het verband van de letterkunde van dit land geen plaats meer toekomt. Ik laat de waardebepalingen ‘te goed’ en ‘te Europeesch’ daar, zonder overigens te willen verhelen, dat zij mij genoegen doen; maar inderdaad, de basis van Forum was in 1932 smal (bewust hebben wij zulk een basis gekozen) en is smal gebleven tot 1935 toe. Wanneer het geschil tussen de beide redacties was uitgebleven, zou waarschijnlijk een ander geschil in de toekomst hetzij tot verbreding en verslapping (die ik voor mij niet zou hebben aanvaard), hetzij tot opheffing hebben geleid. Dat is de situatie, die wij zonder sentimentaliteit onder ogen hebben te zien.

Wie de inleiding tot het eerste nummer van de eerste jaargang nog eens herleest, zal daar uiteengezet vinden, waarom Forum destijds werd opgericht. ‘De persoonlijkheid is het eerste en laatste criterium bij de beoordeling van de kunstenaar.’ ‘Dit tijdschrift zal niet zijn een tijdschrift voornamelijk van

[p. 350]

dichters, maar van schrijvers.’ ‘Wij zijn niet van plan ons te beperken tot de litteratuur in engere zin.’ ‘Voor alles willen wij trachten goede Europeanen te zijn.’ En dan, vooral: ‘Wij zullen polemisch zijn.... De polemiek is voor ons onafscheidelijk van de zelfbegrenzing der persoonlijkheid.’ Of er iets van dit programma in vervulling is gegaan, wil ik hier niet beoordelen; ik constateer slechts, dat deze zinnen nog getuigen van een zeker litterair optimisme. Wie een tijdschrift opricht en een programma opstelt, heeft, hoe dan ook, ergens de illusie bewaard, dat hij door een tijdschrift en een programma verandering kan brengen, waarden, die verguisd worden, kan doen respecteren, opvattingen, die op humbug berusten, kan doen verdwijnen; het vertrouwen op de polemiek is een van de duidelijkste symptomen van zulk een litterair optimisme.

Sedert Januari 1932 hebben wij tijd genoeg gehad, om te zien, dat de werkelijkheid anders is. Ongetwijfeld heeft Forum enige deining veroorzaakt en enige uitwassen van het culturele leven in Nederland door zijn publicaties ernstig benadeeld; maar zomin als De Nieuwe Gids bij machte is gebleken om essentieel iets te wijzigen in het gewichtig bestel der vaderlandse letteren, culminerend in de onvergankelijke en onvergankelijk-ridicule Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, zomin is Forum er in geslaagd de gepostuleerde persoonlijkheidsmaatstaf ingang te doen vinden en het specialistisch jargon van diverse litteraire en ethische categorieën uit te roeien. Daarom wordt het tijd, dat wij ons spiegelen aan het jammerlijk lot der Nieuwe-Gidsers, die zozeer dupe zijn geworden van hun eigen schijnsuccessen, dat hun tijdschrift thans nog voortvegeteert als een hardnekkige schimmel; het wordt tijd, dat wij ons terugtrekken, ophouden ons te vereenzelvigen met de rol, die een bepaalde situatie ons in 1932 opdrong, en die nu uitgespeeld is. Wellicht zal eens een litterair-historische geest ontdekken, dat wij successen hebben behaald, die in alle opzichten te vergelijken zijn met die van De Nieuwe Gids... omdat zij precies even noodzakelijk waren en precies even weinig veranderd hebben aan het totale beeld der Nederlandse litteratuur. Multatuli veroverde hier als positief resultaat een Dageraadsvrijzinnigheid, Tachtig een algemene vertedering

[p. 351]

voor de schoonheid, Forum wellicht enig ‘gezond verstand’. Maar wat wij (gelukkig) in 1932 verzuimden te beseffen is dit: dat de waarden, waarop de Nederlandse letterkunde drijft, slechts voor een zeer gering gedeelte afhankelijk zijn van persoonlijke ‘waarheidsdrift’ en integere critiek, dat het gehele waardenstelsel dier letterkunde gefundeerd is op de geestelijke middenstand, wiens bestaan zich in alle situaties verzet, verzet heeft en zal verzetten tegen het risico van het doordenken, dat gelijkgesteld wordt met cynisme; op onvergelijkelijke, bijna bewonderenswaardige wijze vinden wij dit waardenstelsel van de middenstand geëxploiteerd door de litteraire radio-dictator dr P.H. Ritter Jr, die met veel meer realiteitszin dan wij in 1932 bezaten die exploitatie zonder aanwijsbaar schaamtegevoel heeft ondernomen. Naast hem verbleken alle compromisfiguren en twijfelaars tussen kool en geit; en de grote vraag, waarvoor wij thans gesteld worden, is niet langer de naïeve vraag naar de al-dan-niet-waarachtigheid van zulk een symbolische persoonlijkheid, maar deze: mag men de middenstand zulk een geschoolde en geraffineerde weldoener trachten te ontnemen! En voorts: is de litteratuur, die men te beoordelen krijgt, niet in de eerste plaats te beoordelen naar de behoeften, waarvoor zij door de producenten in het bedrijf geschapen wordt, en pas in de laatste plaats naar haar waarde volgens maatstaven, die de geestelijke middenstand even vreemd zijn als het wezen van een Nietzsche of een Dostojewsky? Moet men niet trachten het zwaartepunt van zijn waardenleer te verplaatsen van het litteraire naar het sociologische, na te gaan op welke maatschappelijke grondslagen de geestelijke middenstand rust en er met zichzelf over in het reine te komen, welke al-dan-niet-noodzakelijkheid er voor het bestaan van die geestelijke middenstand aanwezig is?

Deze vragen zijn geen litteraire vragen; bij hen, die de litteratuur als ‘Selbstzweck’ beschouwen en er niet genoeg van kunnen krijgen de mysteriën der poëzie en de onverklaarbaarheid der schoonheid in het algemeen met grote ronde ogen aan te staren, komen zulke vragen trouwens niet eens op; of àls zij opkomen, worden zij met de eerste de beste dooddoener beantwoord: een ethische, een katholieke, een socia-

[p. 352]

listische, een fascistische dooddoener; de middenstand wordt in dezen geenszins bepaald door de graad van cultuur of de scheidslijn tussen de klassen. Daarom lijkt het mij zinneloos de beantwoording van deze vragen ‘volgens eer en geweten’ te beproeven onder het motto ‘kunst en letteren’; want dat begrip bestaat niet meer voor mij, zolang het niet nader is bepaald door de duidelijke omschrijving voor wie; kunst en letteren voor wie? objectiviteit en subjectiviteit voor wie? menselijke waardigheid voor wie?

Zo worden alle vragen herleid tot het probleem der hiërarchie; en wie zich daaraan wil wagen buiten de kruideniersoplossingen der z.g. leiders om moet afgedaan hebben met zelfs de bleekste illusie, dat hij de geestelijke middenstand van Nederland door litteraire en ook semi-litteraire polemiek van karakter zou kunnen doen veranderen; zijn polemiek moet zich richten tegen de grondslagen, niet (of waar het niet anders kan, slechts ‘macchiavellistisch’) tegen de ‘bovenbouw’, die, zolang de fundamenten bestaan, een Ritter immers evenzeer nodig heeft als de zuigeling de moedermelk. Maar als men de grondslagen aantast, verdwijnt het laatste criterium van de middenstand voorgoed; dan versmalt men de basis zo ondraaglijk, dat geen programma meer in staat is om aan te geven, wat men eigenlijk wil... voor de middenstand; en een tijdschrift, dat ‘kunst en letteren’ als devies voert, is afhankelijk van een geestelijke middenstand, zoals het economisch drijft op de steun van leesportefeuilles.

 

Dat Forum verdwijnt, heeft (het is ons uit vele uitingen gebleken) niet iedereen onverschillig gelaten; voor hen, die iets voelen van de verstikking door de hele en halve middenstandsbegrippen, heeft dit tijdschrift blijkbaar toch enige betekenis gehad. Hun sympathie weegt op tegen de atmosfeer van goed of kwaad bedoeld wanbegrip, die noodzakelijkerwijze na ons initiatief moest ontstaan om onze geschriften, maar waarvan ik voor mij alleen de zelfgenoegzame onverschilligheid, dat typische kenmerk van iedere middenstander naar de geest ten overstaan van de cultuurproblemen, soms als een cauchemar heb gevoeld; een cauchemar, waaruit de opheffing van Forum

[p. 353]

mij althans als ‘tijdschriftleider’ bevrijdt. Dit afscheid van een tijdschrift heeft de wrange bijsmaak van een verlies, maar wie van wapens verandert, omdat de oude wapens hun dienst hebben gedaan, zal het verlies geringer achten dan de herinnering aan de ‘dagen van strijd’, die een stimulans zal blijken voor de toekomst.