Pygmalion

12 Febr. 1935. In een geestige redevoering over de psychologische analyse van de wiskundige denkvorm in Diligentia alhier, heeft prof. dr G. Mannoury onlangs een vergelijking gemaakt tussen een mooi meisje en een meetkundige figuur. ‘Waarin verschilt de man, die wiskunde pleegt (sommetjes maakt) bv. van iemand die een liefdesverklaring afsteekt? De wiskundige concentreert zich sterk; hij vergeet wiskunde plegende al het andere (de z.g. wiskundige verstrooidheid) en gelijkt in zoverre op de minnaar. Het verschil begint bij het ob-

[p. 563]

ject, want een mooi meisje en een meetkundige figuur zijn tenslotte niet hetzelfde (dit “tenslotte” is uitmuntend! Sag.); het eerste wekt zekere emoties, waarvan het tweede koud blijft.’

Aldus prof. Mannoury, volgens het verslag.

Met alle respect voor de geestige vondst van de hooggeleerde spreker: men zou toch ook uit kunnen gaan van de veronderstelling, dat er ‘tenslotte’ niet eens een verschil van object bestaat, wanneer men de liefde van de minnaar voor het meisje en de hartstocht van de mathematicus voor het parallelopipedum met elkaar vergelijkt. Wie zegt b.v., dat het meisje van de minnaar altijd mooi is? Alles hangt af van de idealisering door de aanbidder; men ziet soms dames, die werkelijk niet veel meer zijn dan slecht getekende bolsegmenten, vereerd worden door een man, die met deze gebrekkige meetkundige illusie volkomen tevreden schijnt te zijn. En omgekeerd: gelooft prof. Mannoury ook niet, dat voor de ware mathematicus de gelijkbenige driehoek (ik spreek nu maar niet eens van zulke verrukkelijke verschijningen als cylinders en pyramiden!) een zekere erotische waarde vertegenwoordigt? Men mag toch, dunkt mij, aannemen, dat de idealisering waar zij er enerzijds in slaagt alle proportionele fouten van de geliefde vrouw voor het oog van de minnaar weg te toveren, zeker ook in staat is aan de abstracte geometrische figuur de concrete bekoringen te verlenen van de (zij het platonische) liefde.

Dit is maar een hypothese. De mathematici, die ik persoonlijk ken, leveren helaas weinig bewijsmateriaal voor mijn opvatting, omdat zij tegen mij nooit over hun vak spreken, wetende, dat ik er geen verstand van heb. Maar hun vrouwen zijn doorgaans minder schoon dan die van litteratoren en juristen, dat is misschien toch iets....