Het eetbare landschap

15 Mei 1937. Voor de jeugd van een generatie, waar ook schrijver dezes toe behoort, is de koek van meer dan gewone geestelijke betekenis geweest. Ik bedoel n.l. de koek van Verkade, die door ons niet zozeer werd gewaardeerd om de kwaliteit van het materiaal, dat in het eetbare deel verwerkt was, als wel om de plaatjes, die er in papiertjes gewikkeld bij werden verpakt. Deze plaatjes kon men ruilen, zodat een album van Verkade de koek automatisch in geestelijke acrobatiek omzette.

Maar deze reclame alleen zou de Verkades-albums niet tot zulk een evenement in het kinderleven dezer generatie hebben gemaakt. Het was voor alles de schrijver Jac.P. Thijsse, die door zijn onnavolgbare manier van vertellen een school van duizenden koek-consumenten heeft weten te vormen. Een tijdlang ben ik evenzeer afhankelijk geweest van de werken van Jac.P. Thijsse als tien jaar later van die van Multatuli; Thijsse was mijn afgod, hij vormde voor mij de natuur, hij dramatiseerde de planten, waarover hij schreef, tot geheimzinnige mysteriën, en later, toen hij lente, zomer, herfst en winter had afgewerkt, dramatiseerde hij ook het landschap: bos en hei, blonde duinen, bonte wei. Zelfs waagde ik het met de schepper dezer wereld in correspondentie te treden; en hij had de goedheid, te antwoorden, terwijl hij zelfs plaatjes insloot! Het hoogtepunt van ontroering, tevens het eerste ‘plaisir de se voir imprimé’, was het moment, toen ik in Bonte Wei mijn naam ontdekte, die de grote en onbereikbare Thijsse in de tekst had neergeschreven naast een zekere

[p. 633]

Tjeerd en een zekere Guurtje, de een uit Aarlanderveen, de ander uit Heilo; het mystieke gevoel tot de officiële Thijssegemeente te behoren, met Thijsse te hebben mogen communiëren in de bonte wei, was voor mij een sensatie van de eerste rang.

Deze persoonlijke herinnering diene om te verklaren hoe het komt, dat ik mij tegenover Verkades-albums volkomen partijdig verhoud; ik kan geen objectief oordeel vellen over de stijl van Jac.P. Thijsse, want iedere zin uit deze evangeliën dronk ik destijds in als een stuk heilsleer. Het was meer de man, die vertelde, dan de natuur zelf, die mij aantrok; Thijsse bezat de gave om van de natuur een persoonlijk gekleurd avontuur te maken; hij voerde zelfs eens, als ik mij wel herinner, een personage in, dat hij betitelde als ‘de Mater’, zonder dat het mij duidelijk werd, wat hij daarmee bedoelde (waarschijnlijk was het zijn vrouw, zeggen latere conclusies), maar juist de bovenaardse onduidelijkheid van dit wezen imponeerde als het grote avontuur par excellence. Het was de onduidelijkheid van een sprookjeswezen of van een engel, waarvan een kind immers ook niet weet, of ‘hij’ mannelijk dan wel vrouwelijk gedacht moet worden.

Sedert het verschijnen van de Verkades-albums hebben andere firma's het idee nageaapt, maar een Thijsse is ‘einmalig’, en naar die albums heb ik nooit omgekeken. Men kan niet God dienen en de Mammon, en Thijsse was - ik moet het ronduit bekennen - mijn afgod. Als hij deze regels ooit onder ogen krijgt, zal hij er de dankbaarheid van een gelovige, die door zijn Opperwezen nooit teleurgesteld werd, nog uit kunnen proeven.

Tegenover het ‘album’ van J.W.F. Werumeus Buning, getiteld Ik zie, ik zie, wat Gij niet ziet, sta ik, hoewel het zonder ruilplaatjes is, evenmin objectief, want het heeft mij de onvergetelijke stijl van Thijsse weer in herinnering gebracht. Buning verstaat, precies als Jac.P., de kunst om het landschap, dat hij bezoekt, te dramatiseren. Hij schrijft natuurlijk met een ietwat ander accent dan Thijsse, maar hij doet het zeker niet minder knap. Hij heeft een scherp oog voor de kleur, een scherp gehoor voor de anecdote, die de kleur kan verlevendi-

[p. 634]

gen, maar bovenal: hij weet het landschap zo smakelijk te maken, dat men er honger van krijgt. In zekere zin is het dus jammer, dat de koek in deze symphonie ontbreekt.

Buning heeft de naam, dat hij uitstekend kan koken, en boze tongen beweren zelfs, dat zijn poëzie onder invloed dier zusterkunst is geraakt. Wat dies ook zij, de culinaire genoegens spelen in menige publicatie van Buning een rol, en ook in dit ‘album’ over het Nederlandse landschap. Men leze b.v. een passage als deze over het Limburgs eten aandachtig:

‘Zilveren blauwe forel, versch uit het water; ham, niet flenterdun van de machine, maar volop van het been gesneden, eerlijke bloedworst en balkenbrij, oprechte pannekoeken met appelen en spek, ossenhaas op zijn Limburgsch met beste pataters, de Limburgsche malsche kip op haar eigenst, de omelet op haar gaafst en gulst, en de Limburgsche kaas, voor wie ze niet vreest, op haar best. Ik spreek u niet van de geestrijke vochten (maar hij spreekt er toch van. M.t.B.); een Hollandsch glas bier is kinderspel bij een Maastrichts oud bruin, waar men haast een glas wijn voor staan laat, en wie heeft ooit beter een bourgogne gekelderd dan de Limburger en de Luikenaar?’

De man, die dit schreef, is inderdaad zijn roeping misgelopen; hij had kok moeten worden, of bottelier, want hij weet reeds door woorden zijn gasten te laten watertanden. En dan verbaast men zich er nog over, dat de poëzie van Buning ‘volks’ is geworden! Het is, men kan het uit dit charmante boek concluderen, de volksheid van de jus, de zwezerik en de zeer oude jenever; alle zintuigen zijn hier in hoge mate afhankelijk geworden van het smaakorgaan, zodat de smaak zich zelfs in het gebied der woorden oppermachtig heeft verklaard. Want ook daar, waar Buning niet over eten en drinken schrijft, watertandt men van zijn beschrijving; hij dramatiseert zijn Limburg, zijn Gelderland, zijn Friesland in de allerletterlijkste zin smakelijk. Dit culinaire accent onderscheidt hem van Thijsse, die minder Rubensachtig, Calvinistischer uit zijn ogen keek. Buning is de Rubens der landschapsjournalistiek; hij is in dit genre niet te verbeteren. Gemoedelijk brengt hij u in contact met de schimmen van Claudius Civilis en de heren van Hoensbroek, die hem even ‘smakelijk’ voorkomen als

[p. 635]

het meel of de bonen, waar hij elders zo zinnestrelend gewag van maakt. Ook het verleden is bij Buning een aangelegenheid van het diner: het apéritief, waarmee men de maag prikkelt om het heden des te smakelijker te kunnen verteren.

Misschien zal Buning de afgod worden van een generatie, die geen Verkades-albums meer heeft? Ik hoop het voor hem, hij heeft er in ieder geval de eigenschappen voor. De uitgever heeft zijn reizen door Nederland bovendien zo royaal en smakelijk uitgegeven, dat niets van deze vaderlandse maaltijd verloren gaat. Alleen de plaatjes mis ik, want de fraaie foto's, die de tekst illustreren, kan men niet ruilen; en het ruilen is bij deze vorm van eredienst moeilijk te vervangen door culinaire uitwisseling....