The Green Pastures

7 Mei 1937. Eens (het is lange jaren geleden, maar toch nog niet zo lang geleden, of ouden van dagen gelijk schrijver dezes herinneren het zich nog) verscheen er in het spotblad Simplicissimus telkens een voorstelling van God als een gebaarde grijsaard met een lange pijp in de mond, die zich op tamelijk familjare wijze bemoeide met het wereldgebeuren. Deze voorstelling was niet eerbiedig, maar het blad Simplicissimus was niettemin in diverse leesportefeuilles te vinden, en het respect voor de godsdienst heeft er waarschijnlijk niet onder geleden. Een dergelijk ‘Godsbegrip’ immers was te duidelijk afgestemd op primitieve anthropomorphe voorstellingen, dan dat men daartegen een verbod zou kunnen uitvaardigen.

Tegenwoordig echter schijnt men andere inzichten te huldigen op dit gebied. Wie althans de film The Green Pastures wil zien, waarin God voorgesteld wordt (in de fantasie van negerkindertjes) als een eerwaardige negerpredikant met een deftige geklede jas, kan in een Nederlandse bioscoop niet terecht; hij moet de Chinese muur ter hoogte van Esschen overschrijden en komt dan, geleidelijk afzakkend, terecht in de goddeloze stad Brussel; pas daar kan hij een toegangsbewijs kopen voor het Palais des Beaux Arts en in alle openlijkheid The Green Pastures aanschouwen. Er staat geen gendarmerie voor de deur, en als ik mij niet bedrieg, is de film (terecht!) zelfs voor kinderen toegankelijk. Wat krijgt de stoutmoedige,

[p. 629]

die deze expeditie in het land der blinde heidenen waagt, onder ogen, wanneer hij zich vermeet zijn blikken te laten gaan over de in Nederland verboden film The Green Pastures? Gij zult het nauwelijks kunnen raden, maar toch is het zo: een bijzonder merkwaardig en alleen voor mensen met een bij voorbaat verontrust geweten ‘aanstotelijk’ stuk kinderlijke verbeelding; kinderlijk, d.w.z. primitief-menselijk en primitief-zedelijk, leerrijk voor een ieder, die het kind in zich nog niet volkomen heeft verloochend of meent in ieder opzicht aan het kind in de volwassene ontsnapt te zijn. En het is nu juist deze film, die het publiek hier te lande officieel niet mag zien, omdat de eerbied voor de godsdienst er door zou kunnen worden verminderd! Zonderlinger oordeel werd zelden door een keuringscommissie uitgesproken. Men moet, in deze lijn doorredenerend, ook het bekende Gentse altaarstuk, waarop de Vader in anthropomorphe gedaante is voorgesteld, ten strengste verbieden; men moet een groot stuk Christendom, dat zonder de primitieve vermenselijking van de Godheid en zijn attributen ondenkbaar is, aan het indiscrete oog onttrekken; en men moet onmondig verklaren alle degenen, die anthropomorphe voorstellingen in hun leven toelaten, en dat zijn er zeer velen.

In de negerfilm The Green Pastures, door de schrijver van het gelijknamige toneelstuk, Marc Connelly, in samenwerking met William Keighley gemaakt, die men ook als een documentair van de negerpsychologie zou kunnen beschouwen (al blijft het de vraag of men de anthropomorphe Godsvoorstelling van negers in het filmbeeld werkelijk kan vangen), heeft men een voorbeeld van een primitief Christendom, zoals dat ook uit de negrospirituals naar voren komt. Inderdaad; maar sedert wanneer is de primitieve Godsvoorstelling oneerbiedig? Wie heeft het recht ons de kennismaking te ontzeggen met een conceptie van het Oude Testament, zoals die uit de fantasie der Zondagsschool (al dan niet van negers) wordt geboren? Het Oude Testament is nu eenmaal rijk aan taferelen, die de kinderziel bezig houden om het tafereel zelve; het is een van die heilige boeken, die overlopen van driftige vitaliteit, en het ligt daarom voor de hand, dat het kind en de ne-

[p. 630]

ger, die niet in historische categorieën denken, maar de gegeven materie allereerst gebruiken als stof voor de nabije verbeelding, uit de gestalten van het Oude Testament niet in de eerste plaats godgeleerde conclusies trekken. Zij aanvaarden zelfs de Godsvoorstelling en het mysterie van de schepping met alle contradicties, die daarin liggen opgesloten; alles is voor hen waarheid en plastiek in enen. Het interessante van zulk een conceptie is, dat de twijfel er nog geen rol in speelt hoegenaamd; ook datgene, wat wij vergeestelijking noemen ontbreekt, want de primitieve behoeften houden met een ‘geestelijke achtergrond’ geen rekening. Daarom is God in de film The Green Pastures een eerwaardig mens (wij zouden zeggen: iemand met de stralende autoriteit van een zéér deftig mens, onaantastbaar door zijn geklede jas, almachtig doordat hij de beschikking heeft over een onbeperkt aantal ‘trucs’, alziend door een wonderbaarlijk snelle verplaatsbaarheid); daarom is de engel Gabriël hier een ietwat slome manager in een wit gewaad; daarom is het drama van het Uitverkoren Volk hier een gevolg van een mislukte ‘truc’ van God, die tenslotte moet worden geboet door het lijden van Christus. Er is in dit alles niets oneerbiedigs, want het kinderlijke kan niet oneerbiedig zijn voor wie het begrijpt; een hemel, waarin vis gebakken wordt, en engelen met hoezen om de vleugels lopen, is in deze conceptie normaal; hij is een teken van kinderlijke eerbied voor het Allerhoogste, dat niet te verheven is voor goed gebakken vis en in het beschermen van vleugels tegen stof een bewijs van goed gedrag zal ontdekken. De primitieve voorstelling van het neger-Christendom wortelt in de moraal van goed en kwaad, die elkaar op zeer menselijke wijze bestrijden; en The Green Pastures is meer dan wat ook een film over hardnekkige moralisten, die de overal op de loer liggende immoraliteit met hùn middelen trachten te verdrijven.

Primitief en kinderlijk is het ontbreken van een bewust gedacht verleden; alles geschiedt in een onmiddellijk nabij heden, zoals men dat ook in de middeleeuwse schilderkunst kan zien (zonder dat het tot dusverre in een vrij land verboden werd daarnaar te kijken). De historie van Noach (een van de voortreffelijkste stukken uit deze film, vooral ook door het

[p. 631]

prachtige spel van de neger-Noach!) wordt dus een historie van ons; daarom is de humor, die ten opzichte van het verleden zo dikwijls wordt stopgezet, een zeer essentieel bestanddeel van dit gedeelte. Noach, met God discussiërend over de hoeveelheid whisky, die hij mee aan boord van de Arke mag nemen, is aandoenlijk in zijn allermenselijkste vroomheid, die van de zwakheid des vlezes niet verstoken is. De vroomheid wordt hier niet gezocht in een uitgestreken gezicht en een rapport met louter tienen, maar in een bijzondere toewijding aan de zaak des Heren; men denkt bij het bezoek van God aan de neger-predikant Noach (de super-predikant bezoekt de onder-predikant!) onwillekeurig aan het bezoek van de goden aan Philemon en Baucis, die voor hun goed gedrag en smakelijk souper in bomen werden veranderd; God schenkt, na Zich tegenover Noach met een kleine ‘donder- en bliksemtruc’ te hebben gelegitimeerd, aan deze brave sterveling inzicht in zijn grote regenplan. Dat is naïef, zoals hier de hele schepping een naïeve aangelegenheid is; maar aangenomen, dat de anthropomorphe Godsvoorstelling zulke naïveteiten accepteert, omdat zij aan de vergeestelijking en de twijfel geen behoefte heeft, dan is er in deze regeling van zaken een diep respect te ontdekken voor de wil des Heren.

Wie zich nog iets herinnert van de voorstellingen, die hij bij het onderwijs op de Zondagsschool heeft opgedaan (ondanks de vertellende onderwijzer!) en wie dus iets beseft van de invloed door de Zondagsschool op de cultuur uitgeoefend, die kan niet anders dan dankbaar zijn voor een film als The Green Pastures. De verbindingswegen tussen het Oude Testament en het twintigste-eeuwse kind, levend in een wereld van automobielen en radio's, zijn wonderlijk; het kinderlijk ‘hineininterpretieren’ van moderne elementen in een door ouderen met bepaalde tendenties voorgedragen geschiedenis van Jacob en Ezau of van de uittocht uit Egypte moet zozeer vanzelfsprekend zijn, dat The Green Pastures er slechts een zeer beknopt en eenzijdig uittreksel uit kan geven. In plaats van zulk een bijdrage echter met erkentelijkheid te aanvaarden, verbiedt men deze belangrijke film... om de ‘aanstoot’, die bepaalde categorieën der bevolking zouden kunnen nemen (zij

[p. 632]

kunnen rustig thuis blijven!) te vermijden! Het is te hopen, dat men die beslissing nog ongedaan kan maken, zoals dat in Engeland na een journalistieke kruistocht van vijf maanden is geschied, en het ware te wensen, dat juist dit geval, dat met de verdenking van ‘politiek’ of ‘pornographie’ zelfs in de verste verte niets te maken heeft, met nadruk werd geciteerd als een voorbeeld van de volkomen willekeurige wijze, waarop in Nederland soms met de vrijheid van gedachte wordt omgesprongen.