[p. 319]

Roman van Macedonië

A. den Doolaard: Orient Express

De Nederlandse romancier A. den Doolaard (die al evenmin Den Doolaard heet als Keleman Keleman) behoort tot die personen, die zeer nauw betrokken zijn bij de moord op Koning Alexander van Zuid-Slavië. Wat is n.l. het geval? Nauwelijks twee weken geleden verschijnt een roman van de schrijver Den Doolaard; de etalages liggen er vol van. Grote annonces verkondigen bij voorbaat de roem van dit boek, dat de titel Orient Express draagt. Enkele dagen later wordt koning Alexander te Marseille vermoord; plotseling richten zich, tengevolge van de door de speurneuzen gevonden aanwijzingen, de ogen van geheel Europa op de bakermat van dit complot, Macedonië; en in Nederland richten zich die ogen daarna regelrecht naar de etalages, waar de Orient Express in het suggestieve zwart-en-wit van een boekband snuivend van actualiteit aan komt stormen; iedereen koopt het laatste boek van Den Doolaard, dat zulke verschrikkelijke onderwerpen behandelt.

De politie heeft in de afgelopen week vele hypothesen beproefd en (gegeven het feit, dat de Franse politie nooit meer iets placht te ontdekken) met veel succes. Aan de omstandigheid, dat Den Doolaard het ganse moorddadige milieu al van te voren beschreven heeft, schijnt zij echter geen aandacht te schenken. Dat is natuurlijk haar goed recht. Het verband tussen Den Doolaard en de moordaanslag beperkt zich inderdaad tot een toevallige samenloop van omstandigheden en mijn insinuatie betreft uitsluitend de gratis reclame, die het tragische incident in dit geval voor de roman betekent. Verschillende critici, die het nog al omvangrijke werk tot nader order hadden uitgesteld (men weet, er verschijnt tegen St. Nicolaas zoveel!), werden waarschijnlijk door hun redacties aangemaand om haast te maken met deze Orient Express; anderen, waar-

[p. 320]

onder schrijver dezes, die zich juist tot andere lectuur hadden gezet, grepen uit eigen beweging naar het fatale boek en lazen tot diep in de nacht over het land der Macedoniërs en de V.M.R.O. Niet zonder rillingen zijn al deze heren vervolgens naar bed gegaan, want Orient Express stelt niet teleur; het geeft de volle maat aan terrorisme, het geeft een complete opstand der Macedoniërs tegen de Turken, het geeft samenzweringen, zowel in Macedonië als daarbuiten (ook in Parijs), het geeft bovendien liefde, hartstocht, mysterie, en trouw aan de eens gezworen eed; kortom, alles, waarover men tegenwoordig dagelijks in de bladen kan lezen, en dan nog in een veel fraaier romantische schikking. Het verhaal van de vroegere secretaresse van Persetsj, die thans danseres te Belgrado is, maar vroeger met de terrorist intiem samenleefde en toch niet wist waar het geld vandaan kwam, wordt door Den Doolaard met meters geslagen; ook hier blijkt weer, dat de werkelijkheid ruw, wreed en geheimzinnig kan zijn, maar dat de verbeelding van de romancier altijd nog tot meer in staat is.

Ik betwijfel overigens, of Orient Express deze extra-reclame nodig zou hebben gehad om een van de best-sellers van dit seizoen te worden. Het boek spreekt ook zonder moordaanslag voor zichzelf; het biedt de romantiek in diverse soorten, het veronderstelt van de lezer geen enkele bijzondere geestelijke concentratie, het is, tenminste wat de eerste twee gedeelten betreft, met veel vlotte zwier op het papier gezet; en als hij er naast iets goeds, ook iets kwaads van wil zeggen, doet de criticus dat toch in de overtuiging, dat hij lezers zonder litteraire pretentie daarmee niet van hun amusement zal afschrikken.

Het is met Den Doolaard een ietwat eigenaardig geval. Hij is zijn carrière als dichter begonnen; in die qualiteit heeft hij vele romantische verzen geschreven, die blijk gaven van veel fantasie en jongensachtig fris élan (De Verliefde Betonwerker; De Wilde Vaart). ‘Dikwijls’, heeft Anthonie Donker van hem gezegd, ‘merkt men in zijn verzen een romantische grootspraak op, zijn vers is driest, levenveroverend maar van een levensmoed, die nog onbeproefd is.’ Dat is zeer juist gedefinieerd; men kan zeggen, dat de poëzie van Den Doolaard in het algemeen leeft van een onmiskenbaar vermogen om de

[p. 321]

taal zo te gebruiken, dat de rhetoriek juist geen rhetoriek wordt. Het is een zuiver uiterlijke romantiek, deze wildevaart-poëzie van Den Doolaard, en zij getuigt van veel ongetemde jeugdverbeelding, die echter steeds aan de oppervlakte blijft. Ontdoet men de dichter Den Doolaard van zijn grote, schallende woorden, dan blijft over een inderdaad ‘onbeproefde’ jongeling, die alles, wat hij in het leven meemaakte, onmiddellijk van zich afschudde door het in grote gebaren om te zetten. Ik beweer dus allerminst (zoals wel eens gedaan is), dat Den Doolaard niets anders is dan een reisjournalist, een ‘razende reporter’ en een poseur; ik beweer alleen, dat hij nog steeds niet de kunst verstaat zijn innerlijke ervaringen in zijn kunst te objectiveren. Het poëtisch talent van Den Doolaard behoeft men niet in twijfel te trekken, maar het is een talent, waaraan alle subtiliteit en psychologisch raffinement nog vreemd is.

Den Doolaard werd vervolgens romancier en schrijver van reisbrieven. Hij debuteerde met een gelukkig reeds geheel vergeten mislukking, De Laatste Ronde, die overigens karakteristiek is voor zijn jongensachtige neiging om grote sterke litteratuur te maken; insgelijks is reeds vergeten een latere mislukking, De Witte Stilte, kitsch à la Leni Riefenstahl, waarvoor (voorzover mij bekend) geen criticus in Nederland ook maar een vinger in het vuur heeft gestoken. Daarnaast staan zijn romans De Druivenplukkers en De Herberg met het Hoefijzer, die beide door hun beschrijvingstechniek de onstuimige dichter weer in de herinnering roepen; men heeft deze boeken om hun stylistische qualiteiten zeer geprezen, en men mag inderdaad zeggen, dat zij goed geschreven zijn en een vaardig verteller verraden. Of men dit werk voor de volle honderd pCt. kan accepteren, is een vraag, die afhangt van de verhouding, die men tot de litteratuur in het algemeen heeft. Is men gewoon een boek uitsluitend te waarderen naar de qualiteiten van het verhaal, dan kan men Den Doolaard ronduit een goed stylist noemen; verlangt men echter van de litteratuur behalve smijdige poëzie en sterk aangezette kleur ook nog mensenkennis, dan komt men, met alle waardering voor de vlotte vertelkunst, toch niet verder dan tot een appreciatie van de

[p. 322]

schilderachtige uiterlijkheid. Want ondanks al zijn experimenten op prozagebied bleef Den Doolaard een ‘onbeproefde’, een schrijver van de buitenkant; en daarom ook waarschijnlijk had hij een verdiend succes als reisjournalist. In deze functie kon hij zijn jongensachtigheid, zijn zucht naar het uiterlijke avontuur botvieren; hij kon er zich werkelijk op beroemen, dat hij aan de Nederlandse huiskamersfeer van het kleine realisme was ontsnapt en pruimejenever had gedronken met de Macedoniërs; met een stralende glimlach liet hij zich fotograferen op gletschers en op een ezeltje, verkondigde hij zijn aandeel aan filmexpedities om tenslotte met een heroische oratie te bedanken voor 500 gulden, waar hij er duizend had willen hebben.

Alles bij elkaar genomen, is Den Doolaard dus totnogtoe een weinig gecompliceerde figuur in onze letterkunde; of hij optreedt als dichter, als prozaïst, dan wel als journalist, als hij slaagt zowel als hij faalt; in al zijn uitingen is hij een schrijver van de oppervlakte, van de uiterlijkheid, van het gebaar.

Het is echter een eigenschap van zeer veel mensen, dat zij altijd juist datgene willen zijn, wat zij per se niet zijn. Zo is het ook met Den Doolaard gesteld; terwijl zijn qualiteiten liggen op het gebied van de vlotte vertelkunst, wil hij liefst worden aangezien voor een mensenkenner, die in zijn romans grote gestalten kan tekenen. Hij laat daarom aan zijn Orient Express een inleiding voorafgaan, die al bijzonder typerend is voor wat Anthonie Donker zijn grootsprakigheid noemt; hierin gaat hij al bij voorbaat de critici te lijf, die hem weer met Karl May zullen vergelijken en zijn grote leidersfiguur, de terrorist Todor Alexandrof, mislukt zullen noemen. Waarom? Omdat hij heel goed weet, dat de psychologie het zwakke punt (en in deze roman speciaal het zéér zwakke punt) van zijn schrijverschap is, en dat deze Todor Alexandrof inderdaad een puur verzinsel is van zijn ‘onbeproefdheid’! Hij zegt dus, dat hij deze Todor heeft pogen te schilderen ‘als de oersamenzweerder, niet als de tijdelijke Todor Alexandrof voor en tegen wien tallooze brochures en artikelen geschreven zijn’; niet als journalist, maar als romanschrijver wil hij hem tekenen. ‘De journalist houdt zich bezig (of liever: diende zich

[p. 323]

bezig te houden) met het ware; de romanschrijver met het waarschijnlijke. De journalist beschrijft; de romanschrijver beeldt uit.’ De naïveteit van deze definitie ligt voor de hand. Gesteld al, dat Den Doolaard zou weten, waar de ‘waarschijnlijkheid’ ophoudt en de ‘waarheid’ begint; gesteld al, dat men de journalist en de romancier in één persoon uit elkaar zou kunnen houden, zoals men zijn colbert en zijn smoking uit elkaar houdt; dan nog is het baarlijke nonsens te menen, dat de ‘oersamenzweerder’ zou kunnen worden uitgebeeld zonder een zeer precieze kennis van die gesmade brochures en artikelen, d.w.z. zonder een uiterst scherpe blik op de klein-menselijke eigenaardigheden van die ene, afzonderlijke samenzweerder Todor Alexandrof. Wat Den Doolaard krachtens zijn definitie schijnt te willen, berust op het veelvuldig voorkomende misverstand, dat men ‘grote gestalten’ uit de grond kan stampen zonder de afzonderlijke mensen te kennen. Zijn tegenstelling van journalist en romanschrijver deugt daarom niet; er zijn veeleer goede journalisten en goede romanschrijvers tegenover slechte journalisten en slechte romanschrijvers, en men kan pas beginnen aan een onderscheiding van ‘de’ journalist en ‘de’ romanschrijver als men eerst heeft erkend, dat een goede journalist altijd nog tienmaal meer waard is dan een slechte romanschrijver. De goede journalist heeft b.v. op de slechte romanschrijver dit voor, dat hij niet eens in het wilde weg probeert om ‘oersamenzweerders’ uit het niet op te blazen; hij houdt zich eenvoudig bij zijn referaat en is als zodanig niet meer dan hij wil doen voorkomen, terwijl de slechte romancier poseert als de Grote Creator van het Blijvende, Eeuwige... alleen omdat hij zich met de brochures en artikelen niet wil bezighouden!

De gehele roman Orient Express nu is één doorlopend pleidooi voor de stelling, dat Den Doolaard een (in de ruimste zin) zeer verdienstelijk journalist is, terwijl hij als romancier telkens weer terugvalt in de onwaarschijnlijkste cliché-verbeeldingen. Daar waar hij eenvoudig vertelt, pakkend beschrijft, zoals b.v. in het eerste en verreweg het beste deel van Orient Express, onderscheidt hij zich zeer duidelijk van de auteur van Eroica, met wie hij overigens veel motieven ge-

[p. 324]

meen heeft; het grote verschil tussen beide schrijvers is, dat Den Doolaard de sfeer van een reëel landschap tot zijn beschikking heeft, omdat hij het bereisd heeft. Het verhaal van de opstand der Macedoniërs tegen de Turken moge hier sterk romantisch zijn aangezet, men mag niet ontkennen, dat de geschiedenis, die zich concentreert op de drie broeders Damian, Kosta en Kroum en in de zelfmoord der opstandelingen culmineert, met kleur en pit is geschreven... door een romancier, die in alles zijn journalistieke begaafdheid verraadt. Ook in het tweede deel is nog veel van die kleur, al begint met het optreden van de vrouwelijke komitadji Milja, de dochter van Damian, die in de strijd tegen de Turken omkwam, het gebrek aan psychologische observatie, aan werkelijke romancierstalenten dus, reeds te hinderen. Het derde en vierde gedeelte van het boek, die Milja laten zien in haar relaties met de heer Todor Alexandrof van de inleiding en, na veel wonderlijke intriges, leiden tot haar dood in de Orient Express, zijn geheel mislukt. Niet omdat de feiten, die in deze hoofdstukken verteld worden, overdreven zijn (de kranten leren ons thans dagelijks, dat niets overdreven is, wat men over terroristische organisaties weet te berichten), maar omdat Den Doolaard hier trachtte tot een roman te maken, wat als zuiver journalistieke reportage op zijn plaats zou zijn geweest. Hij heeft, als zoveel bereisde Roels, al zwervende veel genoteerd en ook veel gezien; maar in deze beide laatste gedeelten van zijn boek wil hij ook mensen tekenen, die hij nooit of hoogstens in het voorbijgaan heeft gezien en van wier psyche hij precies dezelfde voorstelling heeft als iemand, die Macedonië alleen van de aardrijkskundeles kent. Men merkt het ook aan zijn stijl, die in het eerste deel levendig en concreet is; er verschijnen gemeenplaatsen, die als twee druppels water op de gemeenplaatsen van Eroica lijken, er verschijnen banaliteiten om de leegten op te vullen, de mondaine parfum, zo welbekend uit de schepping van Theun de Vries, gaat concurreren met de heerlijk-primitieve pruimejenever der komitadji's; men hoort spreken over ogen, die ‘samenkrimpen van de schrik’, terwijl ergens anders iemand schrikt, ‘als werd er een spiraaldraad door zijn ruggemerg getrokken’; en om het sa-

[p. 325]

mengezweer in Parijs kan men werkelijk alleen maar luidkeels lachen, zo onbehouwen en jongensachtig zijn al die schrikaanjagende allures hier aangebracht. Men zou gaarne willen zien, wat iemand met het romancierstalent van een Gerard Walschap van dit milieu zou maken, alleen al om dezelfde feiten, die waarachtig dramatisch genoeg kunnen zijn, te aanschouwen met de noodzakelijke afstand als ‘vierde dimensie’!

‘Ik draag dit boek op aan al mijn Zuid-Slavische vrienden, in Belgrado en Sofia, in Weenen en Parijs. In het bijzonder aan Kroumoslav D., die mij in de Zuid-Slavische gedachtenwereld inwijdde en aan Velimir K., mijn broederlijke vriend van vele jaren. En dan, en vooral, aan alle Zuid-Slavische boeren, Bulgaren, Serviërs, Montenegrijnen en Kroaten, onder wier gastvrij dak ik sliep.’

Na het lezen van deze opdracht verbaast het niemand meer, dat Orient Express werd geschreven: Nov. '31 Parijs, April-Mei '32 Sofia-Hissar-Bansko-Belgrado-Skoplje-Saloniki, Maart Juni '34 Den Haag, Juli-Augustus '34 Kals-Zakopane.

Alleen doet in deze ceel Den Haag aan als ironie. Het klinkt bijna ongeloofwaardig, dat de reiziger Den Doolaard vier maanden verblijf heeft gehouden in de jungle van het Voorhout.