[p. 543]

Een medische roman

Phyllis Bottome: Uit de Wereld van het Onbewuste

Blijkens het grote succes van het toneelstuk Men in White van Sidney Kingsley (in Nederland door twee gezelschappen opgevoerd, resp. onder de titel Mannen in het Wit en Strijders in het Wit) bestaat er bij het publiek een bijzondere belangstelling voor de medische stand. De doktoren zijn, behalve dat zij ons repareren in noodgevallen en ons medicijnen voorschrijven, ook in de meer Indiaanse zin van het woord medicijnmannen; d.w.z. er hangt om hen een atmosfeer van geheimzinnigheid, voortkomend uit de privileges van hun vak, dat immers grotendeels op ‘geheimen’ berust. Weliswaar zijn die geheimen minder wonderbaarlijk dan die van de regenmakers en gezondbidders bij primitieve volken, maar zij imponeren ons daarom nog niet minder, en zeker niet, wanneer wij ziek zijn. De zieke staat tot zijn arts, als het een goede arts is, in een verhouding van afhankelijkheid en vertrouwen; hij geeft zich maar liever over aan de illusie, dat de geneeskunde alwetend is en zijn vertegenwoordiger een met magische eigenschappen uitgerust man. De witte jas behoort dus, afgezien van zijn hygiënische functies, een soort priestergewaad te zijn, dat evenals de toga van de predikant een zekere afstand schept. De ‘grote witte man achter het bureau’, zoals hij bij de West-Europese Sioux heet, bereikt waarschijnlijk het meeste effect, wanneer hij van zijn wonderdoenerschap profiteert en de patiënt vooral niet laat merken, dat de ‘vis medicans naturae’ en het element water in de drankjes ook voor hemzelf een gewichtige, allergewichtigste factor blijven; blind vertrouwen en slaafse nederigheid tegenover de medicijnman zijn ook voor de Europeaan in het aangezicht van zijn dokter strikt noodzakelijk. Men heeft mij wel eens verteld (ik laat beslist in het midden, of het zo is gebeurd, maar mijn zegsman was een arts!), dat in zeker Nederlands plattelandsplaatsje een

[p. 544]

dokter moet zijn geweest, die van de geneeskunde òf nooit iets had geweten òf er alles weer van vergeten was, zodat zijn medische methode zich niet bijzonder onderscheidde van die van de vroegere barbier. In de aangrenzende gemeente daarentegen was een arts, die als zeer knap en wetenschappelijk voortreffelijk onderlegd te boek stond. De statistiek wees echter uit, dat het sterftecijfer in beide gemeenten precies hetzelfde was, terwijl beide doktoren op hun manier het volle vertrouwen van hun patiënten bezaten; blijkbaar is dus, als men dit verhaal mag geloven, de gemiddelde invloed van de arts op de samenleving meer afhankelijk van zijn eigenschappen als slangenbezweerder dan van zijn universitaire opleiding. Een tandarts, die vertrouwen inboezemt, kan U pijnigen zoveel als hij wil; maar als hij de magische straalkracht van het regenmakersmysterie mist, zal iedere aanval op de zenuw van de kies u in woede doen ontsteken. Het is alles een quaestie van de witte jas en de persoonlijkheid, die zich van dit uniform bedient.

Het is dus niet zo zonderling, dat het publiek in deze wonderbaarlijke wezens belang stelt; en vooral natuurlijk in de arts ‘achter de schermen’. Men in White is op deze nieuwsgierigheid bijzonder handig afgestemd; de schrijver zet ons geen moeilijk probleem voor, integendeel, de historie van de dokter, zijn plicht en zijn liefde blijft erg aan de oppervlakte; daardoor heeft men gelegenheid zich geheel te concentreren op de mysteriën van de medische stand, die bij Sidney Kingsley culmineren in een ‘echte’ operatie. Voor het toneel is zulk een stuk dan ook al zeer geschikt, waar het er in de eerste plaats op aankomt een bepaalde sfeer aannemelijk te maken door acteurs, die uit zichzelf de suggestie van het werkelijke milieu op de toeschouwer moeten kunnen overbrengen; was het probleem der individuen onderling ook nog extra gecompliceerd geweest, dan zou de speelbaarheid van het stuk er hoogstwaarschijnlijk onder geleden hebben. Vooral op een stuk als Men in White is in hoge mate toepasselijk het woord van Julien Benda: ‘Les bonnes pièces, en tant que pièces, ce sont celles qui ne supportent pas la lecture.’ (Overigens is deze uitspraak evenzeer toepasselijk op Shakespeare, wanneer

[p. 545]

men de nadruk legt op ‘en tant que pièces!’) De middelmatigheid als litteratuur maakt hier een van de voornaamste qualiteiten uit van het stuk als object voor een vertoning; de fijnste nuances van een menselijke psyche komen immers niet over het voetlicht, terwijl, omgekeerd, een betrekkelijk ondiepe tekst in de zaal door de talenten van de toneelspelers een veel sterker indruk kan achterlaten dan dezelfde tekst, wanneer men hem leest.

Wellicht zou het aan het boek van mej. Phyllis Bottome ook ten goede zijn gekomen, als zij van haar gegeven een toneelstuk inplaats van een roman had gemaakt. Een roman schrijven is nog iets anders dan een paar gevallen van en verhoudingen tussen mensen onderling volgens een zeker systeem te arrangeren; op het toneel komt men alleen met het arrangement veel verder, omdat de acteurs door hun levende aanwezigheid wel voor de nodige ‘realiteit’ zorgen. De roman van mej. Phyllis Bottome, die in de Nederlandse vertaling Uit de Wereld van het Onbewuste en in het Engels (veel gemotiveerder) Private Worlds heet, is een gearrangeerde roman, geschreven (klaarblijkelijk) door iemand, die van de medische wetenschap en haar dienaren tamelijk goed op de hoogte is, maar die als psychologe niet verder komt dan het aanlengen van gewone angelsaksische gezelligheid met wijsheid uit handboeken over zielkunde. ‘Een uiterst boeiende psychoanalytische roman’ staat er op de omslag; het woord psychoanalytisch lijkt mij hier veel minder op zijn plaats dan ‘Adleriaans’. Maar daarover straks nog een en ander. Om de lezer te oriënteren, eerst nog enige bijzonderheden over het verhaal.

De geschiedenis speelt zich af in een krankzinnigengesticht. Er wordt een nieuwe directeur benoemd, dr Charles Drummond, hetgeen een erge tegenvaller is voor de gestichtsarts dr Alec Mac Gregor, die zelf op deze plaats had gehoopt. Hij werkt al enige jaren in de inrichting met zijn vrouwelijke collega, dr Jane Everest; de auteur suggereert, dat er tussen deze beide mensen een niet sexuele vriendschap bestaat; ik geloof daar niet recht aan, maar dat is een andere quaestie. In ieder geval had Alec bijna zijn ontslag genomen uit wrevel van-

[p. 546]

wege de hem ontgane directeurspost, en de invloed van Jane alleen beweegt hem dat plan te laten varen. Aldus laat de schrijfster voelen, dat Jane een factor van gewicht is in het leven van Alec; maar Alec is getrouwd (en gelukkig getrouwd, volgens het engels recept van geluk!) met Sally, een vrouw, die hem volkomen ‘ligt’, maar die niet kan meepraten over medische onderwerpen; als zodanig staat zij buiten een deel van het leven van Alec. Sally maakt zich dat echter niet bewust, want zij mag Jane graag en is zelfs met haar bevriend; vandaar, dat zij deze intellectuele inferioriteit pas realiseert, wanneer een betrekkelijke toevalligheid haar de gelegenheid biedt, dit gevoel op een andere persoon over te dragen. De zuster van Drummond, Myra, die bij hem inwoont en reeds een proces achter de rug heeft wegens moord op haar echtgenoot, (waarin ze echter werd vrijgesproken), is een gevaarlijke vrouw die zich veel beter kleedt dan de andere dames in de buurt en nog enige eigenschappen heeft, die zeer geschikt zijn om dokter Alec, hoe gelukkig ook getrouwd, het vuur na aan de schenen te leggen; Alec capituleert dan ook, zij het zonder minder van Sally te gaan houden; hij is eerlijk tegenover haar en denkt, dat dit incidentje met Myra op zijn huwelijksleven van geen invloed zal kunnen zijn. Maar voor Sally is dit een mogelijkheid om een minderwaardigheidsgevoel, dat eigenlijk Jane geldt, om te zetten in een val van de trap, die haar op een hersenschudding en een gevaarlijke bloeding komt te staan (zij is zwanger, en de gevolgen zijn dus hoogst bedenkelijk). Mej. Phyllis Bottome bereidt deze zet voor, door Sally een plotselinge voorliefde te laten koesteren voor een verpleegde, een zekere Carrie, die begint te bijten, wanneer zij kussen wil; met deze Carrie vereenzelvigt Sally zich in haar geestelijke nood. Maar gelukkig komt alles nog terecht. Sally wordt door Charles Drummond geopereerd; zij wordt beter en zal zelfs nog kinderen kunnen krijgen. De heilloze invloed van Jane wordt eveneens geneutraliseerd, doordat Drummond, die zich altijd ver van vrouwen heeft gehouden, maar op Jane verliefd is geworden, haar eindelijk ten huwelijk vraagt, nadat hij haar eerst nog op een stevig standje heeft onthaald, vanwege haar invloed op Alec, die hem doet vermoeden, dat hij hierbij de

[p. 547]

rol van dupe heeft gespeeld. Immers ook Jane heeft hem nooit over haar gevoelens jegens hem gesproken, hoewel in het begin van het boek al dadelijk blijkt, dat haar nieuwe directeur een verbeterde copie is van haar wegens lafheid in de oorlog gefusilleerde vroegere verloofde en dus (in een Engelse roman van dit genre) bij uitstek aangewezen om met haar te trouwen.

Dit is een hele historie gelijk men ziet, en er gebeurt in de roman van mej. Phyllis Bottome nog veel meer, dat men onmogelijk allemaal kan navertellen. In hoeverre wij hier te doen hebben met een natuurgetrouwe schildering van Engelse toestanden in een krankzinnigengesticht is voor leken moeilijk na te gaan; maar men krijgt de indruk, dat het wel zo zou kunnen zijn. Wie zich daarover nader wenst te oriënteren, kan in het Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde en in de Vox Medicorum (resp. van 15 Juni en 19 Juli 1935) meer bijzonderheden vinden van deskundige zijde. Het oordeel van de Nederlandse medische referenten is geenszins onverdeeld gunstig, maar zij kennen mej. Phyllis Bottome toch wel enige kennis van zaken toe. De beoordelaar in het eerste tijdschrift, J.B.F. van Gils, zegt, dat het geheel ‘is overgoten met een psychoanalytische saus, die over het algemeen nogal dun is, en erg doorschijnend’, afgezien van sommige onderdelen van het boek. De schrijfster, die, ook waar zij de moderne psychologische theorieën te hulp roept, altijd een ‘normale’ Engelse schrijfster blijft, gaat uit van een normaliteitsstandaard, die haar het werkelijk begrijpen van mensen volgens de leerstellingen waarvan zij het abc wel kent, onmogelijk maakt; voor haar is het ‘onbewuste’ iets, dat zelfs een ‘gentleman’ even in de war kan brengen, maar door middel van ijverige samensprekingen toch volgens de voorschriften van de happy-ending kan worden gecureerd. De term ‘psychoanalytisch’ wordt dan ook ten onrechte op deze roman toegepast; het is de geest van de optimistische, veel beter bij de Angelsaksische mentaliteit passende Adler, die over mej. Phyllis Bottome vaardig is geworden en haar het recept heeft verschaft, volgens hetwelk zij sportieve jovialiteit en psychologie dooreen kan mengen, zonder het tot een werkelijke synthese te brengen. Want het Adleriaanse lesje te kunnen opzeggen betekent

[p. 548]

nog niet een psycholoog te zijn en mensen te kunnen scheppen. Mej. Bottome behoort, wat haar ‘klasse’ betreft, tot degenen, die een vlotte bestseller kunnen leveren; dat zij nu toevallig ook nog van de ‘Individualpsychologie’ weet, is een zuiver uiterlijke extra-attractie voor de koper van zulke bestsellers, maar betekent geenszins een wezenlijke niveau-verandering van haar roman. Het is een weinig komisch deze mensen elkaar gezond te horen bombarderen met psychologische kennis, die als uiteindelijk resultaat heeft, dat alles weer op zijn pootjes terecht komt; d.w.z. de normale Engelsen, die even door het onbewuste uit de koers dreigden te worden geslagen, zijn weer normale Engelsen geworden; zij zijn dank zij de therapie weer in staat het onderwerp te worden van een gezellige geschiedenis van liefde en leed, zoals er zoveel in de litteratuur bestaan.

Op pag. 166 zegt Jane, een van de heldinnen van dit werk, in een gesprek over de vriendschap:

‘Mijn vriend of niet, in elk geval is hij een man van eer en een gentleman.’

Zulk een definitie, en nog wel in de mond van de intelligentste vrouw van het gehele boek, doet de lezer tevens vermoeden, waarom de eigenlijke krankzinnigen van het gesticht hier vrijwel geen rol spelen, het zij dan als ‘abnormale’ figuranten om de ‘normale’ beter te laten uitkomen: zij zijn n.l. noch mannen van eer noch gentlemen, zoals de heren doktoren ondanks al hun moeilijkheden in het leven.