[p. 14]

Roman-dictatoren

Albert Helman: De Dolle Dictator
C. en M. Scharten-Antink: Littoria

Over de psychologie van de machthebber is in het algemeen niet zo gemakkelijk iets te zeggen, als men in deze van rhetoriek zwangere tijd (onder verdedigers zowel als onder bestrijders van de macht als beslissend moment) wel pleegt te denken. De beweegredenen, die er een mens toe kunnen drijven alles op de kaart te zetten van een grote rol in het openbare leven, zijn te verschillend, dan dat men ze onder één hoofd (b.v. ‘dictator’) zou kunnen resumeren. Er zijn dictatoren en dictatoren; er zijn Primo de Rivera's, Mussolini's en Hitlers; in deze drie namen zijn al dadelijk drie totaal verschillende typen van dictatoren gegeven, die behalve het feit van de macht weinig met elkaar gemeen hebben. Stel tegenover deze drie weer een man als Napoleon, die hen in formaat verre de baas is, maar als machtsmens tegenover de ‘geestelijke’ mensen (de ideologen, zoals Napoleon hen met de nodige verachting noemde) toch ook bedrieglijk veel op hen lijkt in zijn kneveling van de persvrijheid en de vrijheid van het denken in het algemeen ... en men heeft al vier dictatoriale figuren, die ieder voor zich een afzonderlijke psychologische studie waard zijn. De nuances gaan van bandietengeneraal tot volksredenaar, van Mexico tot het tegenwoordige Europa; en het leidt meestal tot niets, goedkope analogieën te zoeken, zoals tussen Mussolini en Caesar of tussen Napoleon en Karel de Grote. Het feit, dat een Mussolini en een Napoleon graag op hun ‘voorgangers’ willen lijken, bewijst in dezen alleen, dat men juist hier uiterst voorzichtig moet zijn om hen in de richting van hun wensdromen te volgen. Verreweg het grootste deel van het zo merkwaardige Mémorial de St Hélène is apologie van de machtsmens, die zich wil rechtvaardigen, achteraf, ‘post festum’; en het is dus geen wonder, dat men in dit werk de zonderlingste argumentatie aantreft dwars door

[p. 15]

de bewijzen van Bonaparte's mensenkennis heen. En hetzelfde geldt, in veel kleiner dimensies, voor de gesprekken van Mussolini met Emil Ludwig; conclusies trekken uit de theorieën van machtsmensen zelf is uiterst riskant en vereist een voortdurend waakzame critiek op zelfs de onschuldigst geformuleerde uitspraken, omdat dictatoren de middelen der taal (geheel in hun lijn!) gebruiken om hun daden heroïsch te styleren.

Daar er dus in het algemeen geen enkele aanleiding bestaat om dictatoren over één kam te scheren, alleen omdat zij een dictatoriale rol hebben gespeeld, klinkt het excuus van Albert Helman in zijn nieuwe roman over de Argentijnse dictator Juan Manuel de Rosas enigszins zonderling. Helman laat n.l. op de eerste bladzijde van De Dolle Dictator de volgende ‘waarschuwing’ drukken:

‘Ik stel er prijs op te verklaren, dat ondanks eventueel te ontdekken parallellen, met De Dolle Dictator geen enkel hoofd van een bevriende natie bedoeld is. Gezien de lotgevallen van sommige schrijvers in ons land en de huidige interpretatie der drukpersvrijheid, komt het mij geenszins overbodig voor, dit op deze plaats met nadruk te kennen te geven. Sapienti sat.’

Men verwacht na zulk een geheimzinnig bericht natuurlijk heel wat, maar men wordt in die verwachting teleurgesteld. Het boek van Helman handelt duidelijk over een dictator, die voortgekomen is uit een maatschappij van creoolse veedrijvers, en het zou m.i. een zware belediging zijn aan het adres van zeker staatshoofd van een bevriende natie om een dergelijke afkomst bij hem zelfs maar te veronderstellen; hij had destijds wel schildersaspiraties, maar heeft, voor zover mij bekend, nooit Argentijns vee gedreven; ook Konrad Heiden, die zijn psyche vernuftig analyseert, heeft hem, geloof ik, niet met een gaucho vergeleken. (Een ‘gaucho’ is een creoolse bewoner van het Argentijnse binnenland.) Bovendien is de dolle dictator Juan Manuel de Rosas een historische figuur; zoals de meeste dictatoriale figuren in de Latijns-Amerikaanse wereld (Juarez, Porfirio Diaz, e.d.) een hoogst schilderachtige figuur. Om even in het kort enige bijzonderheden over zijn leven te geven: hij werd in 1793 te Buenos Ayres geboren,

[p. 16]

verwierf zich een sterke morele positie onder de gaucho's (wat natuurlijk iets anders is dan een morele positie volgens democratische begrippen), kreeg een leidende functie in de strijd tussen de Federalisten en Unitariërs en werd in 1829, als leider der Federalisten, kapitein-generaal van Buenos-Ayres. Practisch werd hij daarmee dictator van Argentinië, en als zodanig heeft hij het nodige gedaan om van zich te laten spreken. Hoewel er herhaaldelijk pogingen werden gedaan om hem ten val te brengen, wist hij zich in zijn machtspositie te handhaven tot 1852; toen werd hij weggejaagd en moest de wijk nemen naar Engeland, waar hij tot zijn dood toe (1877) in de buurt van Southampton verblijf heeft gehouden.

Zoals het met de meeste dictatoren gaat, is het ook met De Rosas gegaan. Het is niet te ontkennen, dat zijn straf bestuur enige gunstige resultaten heeft afgeworpen voor zijn land; een sterke man was in het voormalige koloniale bezit van Spanje geen luxe. Daar staat tegenover, dat onder zijn bewind een mensenleven niet geteld werd; hoeveel Argentijnen er onder Rosas door het keurkorps der ‘Mazorca’ zonder vorm van proces zijn vermoord, is moeilijk te berekenen. Ook om deze despoot heeft zich daarom een legende gevormd, van wier boeiende veelzijdigheid Helman een hoogst interessant overzicht geeft in het derde deel van zijn roman ‘Het Licht der Vijanden’. De fantastische verhalen, die in omloop zijn over Rosas als Nero, Caligula en Croesus tegelijk, moeten wel een bijzonder verleidelijke stof vormen voor een romancier met verbeeldingskracht! Maar zulk een stof eist van een auteur dan ook, behalve verbeeldingskracht, een enorme psychologische scherpzinnigheid en het is niet te ontkennen, dat het Helman daaraan ontbreekt. De laatste dictatoriale geste van Juan Manuel de Rosas is geweest, dat hij de Nederlandse romanschrijver Albert Helman heeft overweldigd en in een hoeveelheid schitterend materiaal gesmoord. Als men het boek uit heeft, heeft men zich ondanks de schrijver soms laten boeien door dat materiaal; maar Helman, die zich ten doel stelde uit de woekering der legenden een levende gestalte op te roepen, is er niet in geslaagd tegenover die legenden (wier waarde als geschiedbronnen hij in twijfel trekt) een an-

[p. 17]

dere, aannemelijker Juan Manuel de Rosas te plaatsen. Het belangrijkste stuk van zijn boek blijft dat derde deel, waarin hij verslag uitbrengt over de opvattingen der tegenstanders over Rosas; het ‘on dit’ der historie, het z.g. ‘gruwelsprookje’, uiteraard overlopend van wreedheden en sadisme. Uit deze hoofdstukken blijkt, dat Helman zich zeer goed gedocumenteerd heeft en voorts, dat hij smakelijk kan navertellen; maar het is nog iets anders, om door te dringen tot de ziel van de gaucho-Napoleon! Hierin schiet Helman tekort; en zo komt het, dat men afscheid neemt van zijn roman met de gedachte, dat de door hem als ‘men zegt’ vermelde verhalen weliswaar ten dele ongeloofwaardig zullen zijn, maar dat de dictator Rosas van Helman zelf nog minder geloof verdient dàn die verhalen. Deze nieuwe conceptie is troebel, vaag, hier en daar wel schilderachtig, maar meer ook niet; de schilderachtige passages zijn als gewoonlijk de beste van het boek, maar daarmee komt men er nu juist niet, als men een dictator tot onderwerp kiest.

Ik merkte reeds op, dat de ‘waarschuwing’ op de eerste pagina aandoet als overbodig. Zij bewijst echter, dat Helman zelf wel degelijk analogieën met hedendaagse toestanden heeft gezocht, waarschijnlijk om de aandacht te vestigen op de parallel lopende tendenties onder twee dictaturen, die overigens heel weinig op elkaar lijken. Zelfverheerlijking en het opdringen van nieuwe symbolen, partij-insignes, onder-aardse oppositie in de partij, die zich van de macht heeft meester gemaakt en door de dictator wordt verzinnebeeld, concentratiekampen, uniformering van de mens, emigratie en buitenlandse perscampagnes: dat alles vindt men volgens Helman ook in de geschiedenis van Argentinië onder Juan Manuel de Rosas, en hij laat niet na het naar voren te brengen; zelfs heeft hij het ergens over ‘de cultuurbolsjewistenvan deze (d.i. Rosas') dagen’, om de parallel nog wat duidelijker te maken. Uit zulke termen, en uit de gehele wijze van opdienen van de stof, spreekt een pamflettistische bedoeling, die echter weer niet scherp genoeg is doorgevoerd om helder en principieel te zijn, laat staan in wettelijke zin ongeoorloofd. Elders (in het reeds genoemde derde deel) gaat de roman plot-

[p. 18]

seling over in een historische verhandeling, op zichzelf bijzonder boeiend door het feitenmateriaal, maar in de opzet van het boek storend en een teken van Helmans gebrek aan afstand tot de stof, die hij met zoveel ambitie bestudeerde. Het blijkt ook in de andere gedeelten van De Dolle Dictator trouwens, dat Helman met de prachtigste gegevens in handen genoegen neemt met nogal erg onpersoonlijke en zeker niet door juiste keuze van het karakteristieke detail uitmuntende beschrijving. Een goed voorbeeld is b.v. de volgende episode, die Helman aldus aanduidt (Rosas heeft op zijn bezitting een drankverbod uitgevaardigd):

‘Tot verbazing van een ieder laat hij echter de eerstvolgende Zondag, als heel het personeel op de wei verzameld is, alle vaten en fusten en mandflesschen met drank aanrukken, welke maar ergens op de estancia aanwezig zijn. Iedere arbeider mag aantreden, krijgt gratis een behoorlijk rantsoen, waarna Rosas de volgende toast uitbrengt: “Drink er maar goed van, want dit is de laatste alcohol die wie-dan-ook hier op de onderneming krijgt”. Terstond geeft hij bevel alle vaten stuk te hakken en alle flesschen in gruizelementen te slaan. De grond is doorweekt van drank.’

Zoiets is vlot meegedeeld, maar ook niets meer; en wat is er juist van een dergelijke episode niet te maken! Als men wil weten, wat er in een stof als die van De Dolle Dictator zit en wat een auteur eruit kan halen, leze men b.v. L'Ombre du Caudillo (‘La Sombra del Caudillo’) van Martin-Luis Guzman, dat ‘in de schaduw’ van de Mexicaanse generaal Obregon speelt. Bij vergelijking blijkt ook duidelijk, wat Helman ontbreekt, bij alle ijverige documentatie: de levende aanraking met de problemen van de macht. Hij schrijft een dik boek over een persoon, die hij niet heeft ontmoet, en zelfs een vlot arrangement der feiten kan dit onpersoonlijke niet uit zijn roman doen verdwijnen. Wie het leest om iets, véél over Juan Manuel de Rosas te weten te komen, zal zeker niet bedrogen uitkomen door Helmans boek; maar hij zal een ander boek moeten lezen om te weten te komen, wie deze Rosas eigenlijk geweest is.

[p. 19]

De Schartens hebben minder recht op een uitvoerige en geargumenteerde critiek dan Helman, omdat zij het zich heel wat gemakkelijker hebben gemaakt. Zoals bekend, zijn twee grote resultaten van Mussolini's bewind, dat de treinen op tijd aankomen en dat de Pontijnse moerassen zijn drooggemaakt. In die moerassen, vroeger verpest door ziekten, is thans een nieuwe stad gesticht, die luistert naar de naam Littoria. De klank van dat woord bracht de Schartens, die met De Gave Gulden niet bijster gelukkig zijn geweest, tot het schrijven van een geestdriftig boek, dat men eigenlijk liever een met romanfiguren opgesmukte reportage zou willen noemen dan een roman; want de mensen, die erin voorkomen, zijn slechts schetsmatige figuren, in der haast aangebracht om de Duce niet zonder onderdanen te laten. De schrijvers hebben een volmaakt oncritische bewondering voor Mussolini, en laten zich dientengevolge heerlijk verschalken door zijn optreden als volksman; zij schijnen niet eens aan het besef te zijn toegekomen, dat men als dictator een rol moet spelen, dat de populariteit van tijd tot tijd een optreden als oogster eist, dat het er dus om gaat (voor een romanschrijver althans, die een andere functie heeft dan de journalist) om iets van het verband tussen mens en rol te raden, om, met andere woorden, scherper te zien dan de mensen, die zich verdringen om Mussolini twee uur te zien dorsen. Het publieke optreden van de dictator is één van de elementen, die zijn politiek beheersen en de voor zijn rol noodzakelijke legende om hem doen ontstaan; zo heeft Mussolini ongetwijfeld een groot deel van zijn populariteit in sommige kringen van het Italiaanse volk te danken aan zijn handigheid om zich onder dat volk te bewegen; zijn rol van ‘één hunner’ is lang zijn slechtste niet, de Schartens zijn er ook machtig van onder de indruk. Minder gerust voelen zij zich op de dictatoriale politiek in zake Abessinië, want zij hebben een heel voorwoord nodig om Littoria tegen de ‘Angelsaksische tanden’ van de Volkenbond te verdedigen; ‘het boek zelf moge deze schaduw (de Abessijnse quaestie. M.t.B.) doorschijnen met een beeld, dat het nieuwe Italië kennen doet van een gansch anderen kant’, zeggen zij in hun fraaiste beeldspraak. Maar denkt iemand er dan aan om het

[p. 20]

droogmaken van de Pontijnse moerassen en de zegeningen daarvan te loochenen? De vraag is maar, of een dergelijk initiatief opweegt tegen al het andere, dat een dictatoriaal geregeerd volk gewillig heeft te slikken, van de balilla af tot een opgedrongen koloniale oorlog toe. Ook de Schartens moeten in hun voorwoord toegeven, dat Nederland zonder dictatuur de Zuiderzee droogmaakt; wij missen echter vooralsnog een schilderachtige dorser en zien er zelfs de heer Mussert niet op aan, dat hij in staat zal zijn in de toekomst aan de heroïsche verlangens der Schartens naar zulk een agrarische halfgod te voldoen.