[p. 403]

Specialiteiten

Multatuli: Duizend-en-Eenige Hoofdstukken over Specialiteiten

Er is in de laatste tijd over de persoon van Multatuli zoveel onverkwikkelijlks geschreven naar aanleiding van zijn verhouding tot zijn zoon, dat de nieuwe, grote uitgave, die van zijn Specialiteiten is verschenen mij een welkom voorwendsel aan de hand doet om, ter verademing, van de vader en de zoon af te stappen. Ik wil allerminst beweren, dat die verhouding van geen belang zou zijn voor de kennis van Multatuli's persoonlijkheid; niets is onbelangrijk voor die kennis, zelfs de schijnbaar onopvallendste hobby niet, zelfs de vaderliefde en de kinderliefde, subs. vaderhaat en kinderhaat niet; maar zo dwaas als het is bepaalde particuliere bijzonderheden uit een verkeerd begrepen gevoel van gêne tegenover het privé-leven te verdoezelen, zo dwaas is het ook, om de schrijver in het moeras van dat privé-leven te laten smoren. Een herdruk van de Specialiteiten is, zolang er geen nieuwe complete en verantwoorde uitgave van alle werken van Multatuli bestaat, geenszins een overbodige luxe; want in tegenstelling tot Max Havelaar is dit werk betrekkelijk weinig bekend; het deelt althans zeker niet in de geweldige populariteit van dat eerste boek, waardoor Multatuli Multatuli werd, terwijl het toch minstens even belangrijk is als sleutel tot deze wonderlijk-gecompliceerde (en bij tijden ook wel eens wonderlijk-simplistische) geest.

Dàt het zo is, is niet geheel onbegrijpelijk. Naar de vorm zijn de Specialiteiten door hun grote uitvoerigheid in onderdelen zeker minder geslaagd dan de Havelaar, Multatuli schreef deze ‘duizend-en-eenige’ hoofdstukken, volgens eigen getuigenis en geheel in de lijn van zijn temperament, ‘met de snelheid van twintig knoopen in de sekonde’. ‘Sneller, sneller, sneller, ik schrijf als de bliksem, 't papier siddert, de inkt spat... vooruit, vooruit!’ Die snelheid van schrijven is aan de ene kant

[p. 404]

een bewijs van de helderheid, waarmee het probleem van het specialisme hem voor ogen stond; aan de andere kant verleidt dezelfde snelheid hem (ondanks zijn verzekering, dat het tegendeel het geval is) tot talrijke uitweidingen, contra-specialismen als het ware, pogingen om het éne kernprobleem door een overvloed van voorbeelden zo in de hersens der lezers te hameren, dat zij, gekneveld en afgesneden van alle zijwegen, hun ongelijk moeten bekennen. Men merkt in de Specialiteiten bijna nog meer dan in de Ideën, dat Multatuli zich dikwijls ongewild vereenzelvigt met een publiek, dat nog niet ‘bekeerd’ is, maar nog ‘bekeerd’ moet worden; en dat schaadt, voor ons gevoel, de stijl van het geheel, dat brengt die onloochenbare langademigheid in het betoog, die door de schitterende improvisatorische effecten niet volkomen kan worden vergoed. Echter: het probleem is hier zó belangrijk, dat men gaarne iets van die fouten als ‘défauts de la qualité’ op de koop toe neemt; want in de Specialiteiten ontdekt men toch in de geconcentreerde toestand het fundamentele probleem van de moralist Multatuli, zoals men in Max Havelaar veel gemakkelijker blijkbaar, het fundamentele probleem van de strijder tegen onrecht ontdekte, die zich eveneens Multatuli noemt. Deze beide boeken kan men beschouwen als de twee polen van Multatuli's wezen, dat bestaat krachtens de spanning tussen de man der directe actie en de man der moralistische bespiegeling. Ongetwijfeld werd Multatuli door zijn aandeel in de Lebak-zaak tot schrijver, maar met dat geval en de daaraan verbonden consequenties is de genialiteit van zijn schrijverschap allerminst uitgeput; de Specialiteiten zijn er pm te bewijzen, dat Multatuli in staat was onze ganse cultuur-moraal als probleem te stellen. Hij werpt in dit boek vraagstukken op, die voor ons van even actueel belang zijn als voor zijn tijdgenoten; dit in onderscheid met de Lebak-zaak, die in zekere zin historie werd en door historici ook als zodanig kan worden behandeld. Men kan niet zeggen, dat Multatuli in de Specialiteiten dat vraagstuk van specialisme en menselijkheid heeft opgelost of zelis maar heeft uitgeput door zijn vele voorbeelden; maar werd het na hem wèl opgelost? Heeft de samenleving niet veeleer angstvallig vermeden, het vraagstuk

[p. 405]

zuiver en ernstig te stellen, omdat men er maar liever over zwijgt en ‘geen slapende honden wakker wil maken’?

Hoe dit ook zij, de opvatting, als zou Multatuli door deze Specialiteiten-critiek het liefhebberen in de wetenschap hebben aangemoedigd of in de hand gewerkt, is volmaakt onjuist. Hij zegt zelf op één der laatste bladzijden van dit geschrift:

‘Qui trop embrasse mal étreint, zeker! Ik verdedig geen onberaden verbrokkeling van graven. Wie te veel omvatten wil zou zich maken tot 'n specialiteit van wanbegrip.’ ‘Maar’, laat hij erop volgen (en van dit probleem nu maakt men zich meestal maar met een Jantje van Leiden af), ‘evenzeer is 't waar, dat men niet tot juistheid van oordeel geraakt door 'n idioot staroogen op 'n àl te gering deel van wat ons omgeeft. Op geestelyk en stoffelyk gebied beide, staat al wat is in verband met iets anders, onmiddellyk met het naastliggende, middellyk met het verwyderde.’ ...

 

‘Ons leven is te kort om op alles te letten, zegt men.

Ons leven is te kort om “alles” te verwaarloozen, is m'n antwoord. Juist de aanhoudende pogingen om 't verband tusschen alles en alles te vatten - ziehier het punt waar Poëzie en Wysbegeerte ineensmelten - zijn noodig om ons iets van de onderdeelen te doen begrypen.’ ...

 

‘De koe eet gras, herkauwt, eet weer gras en herkauwt weder tot ze geslacht wordt. Dat is háár Specialiteit...

Excelsior, Excelsior:

De roeping van den mensch is Mensch te zijn.’

 

Als motto staat boven dit geschrift van Multatuli: ‘The right man on the right place’. De kernvraag van de Specialiteiten is, hoe het verbroken evenwicht tussen de ‘right man’ en de ‘right place’ te herstellen. In de middeleeuwse samenleving, die door de indeling in standen en een eenvoudiger arbeidsverdeling tot op zekere hoogte automatisch gevrijwaard was tegen de vervreemding tussen ‘right man’ en ‘right place’, zou het probleem der specialiteiten nooit hebben

[p. 406]

kunnen opkomen. Het is representatief voor de negentiende eeuw, de eeuw der techniek en de eeuw van het almachtige vcrkeer (verkeer tussen mensen en waren, verkeer in geld), het typeert een maatschappij, die haar natuurlijke elite-begrippen verloren heeft en zich nu verbaasd begint af te vragen, waar die steeds groeiende veelheid van kennis, gepaard gaand met een steeds groter verwarring in het brein der afzonderlijke individuen, eigenlijk voor dient. Of beter gezegd: het is niet de gehele maatschappij, die zich dat afvraagt, want zij heeft er te veel belang bij om zich zo lang mogelijk iets wijs te maken op dit gebied, b.v. dat ‘alle beetjes helpen’ of dat ‘ieder een steentje bijdraagt’ tot... ja, tot wat? Tot een steeds volmaakter wordend gebouw? Of tot een immense toren van Babel, die op een gegeven ogenblik door complete desorganisatie in puin zal storten?

Op dit punt wrijft een geboren non-conformist zonder veel neiging tot doodzwijgen van kardinale vraagstukken zich de ogen uit; op dit punt ontstaat een werk als de Specialiteiten van Multatuli. Hij waagt het een toren van Babel tenoemen, wat de spraakmakende gemeente nog altijd blindelings als een naar volmaking groeiende architectuur wenst te beschouwen. Zonder het zo te formuleren, eist hij ‘nieuwe middeleeuwen’, maar niet op de wijze der reactionnairen en katholieke apologeten; hij eist slechts, dat men zich bewust worde van de paradorale vervreemding tussen ‘right man’ en ‘right place’. Voorlopig lost hij niets op, maar hij maakt zich al verdienste-lijk genoeg door te interpelleren, waar de anderen nog niet eens een scheur of lek in de constructie vermogen te ontdekken. Met het gevolg, dat die anderen hevig verontrust worden, en de interpellant voor een dilettant uitmaken, omdat hij hun rustige toewijding aan een wctenschappelijk onderdeeltje of het postzegelverzamelen niet met dezelfde specialistische ernst beschouwt, waarmee zij die dingen zelf beschouwen. De interpellant vraagt om mensen; de specialisten antwoorden, met Slijmering, ‘dat zij het zoo drok hebben’ met hun vakbelang. ‘Het leven is te kort om op alles te letten.’ Waarop de interpellant: ‘Het leven is te kort om “alles” te verwaarloozen!’

[p. 407]

Dat is het dilemma, waaraan Multatuli vergeefs tracht te ontkomen door zijn uitspraak, die soms inderdaad klinkt als een verkiezingsleuze: ‘De roeping van den mensch is Mensch te zijn.’ Maar iemand, die niets hoort ‘roepen’ van dien aard, die allang tevreden is met zijn vakje en zich niets aantrekt van het vakje, waarin zijn buurman ploetert, die iemand vindt, dat de roeping van de mens is vakman (goed vakman, deugdzaam vakman, vroom vakman, etc. etc. vakman) te zijn, en dat men vanzelf al mens is door het onloochenbaar bezit van een neus, twee ogen en twee oren, een mond, twee handen en nog enkele onderdelen en scharnieren meer, waarover het gras, dat groeit, en de koe, die loeit en het gras opeet, niet beschikken. Waarom, denken zij, schreeuwt die ordinaire man dan zo hard, dat de roeping van de mens is mens te zijn? Hij moet wel tot het vakgilde der dilettanten en zenuwlijders behoren!... En weer anderen, aangetrokken door de welluidendheid der proclamatie, beginnen spoorslags met niets anders dan mens te zijn, hun twee ogen over alles te laten gaan, hun twee oren bij iedere katheder twee minuten te luisteren te leggen en hun éne neus gedurende één seconde in ieder vak te steken, dat toevallig binnen hun bereik komt; dat zijn de door de wol geverfde Multatulianen, die de naam Multatuli in discrediet hebben gebracht, omdat zij niet interpelleerden, zoals hun meester, maar direct wilden decreteren. Zij vertegenwoordigen die ‘onberaden verbrokkeling van gaven’ (Multatuli), die de spotvorm is van het ouderwetse specialisme, en waartegen hun meester zelf in zijn Specialiteiten met nadruk heeft gewaarschuwd.

Ik wil er (misschien ten overvloede) nog eens de aandacht op vestigen, dat het fundamentele probleem van de Duizend-en-Eenige Hoofdstukken over Specialiteiten met al deze voorbarige ‘oplossingen’ niets uitstaande heeft. Dat probleem is het ‘kretinizeeren der individuen’, zoals Multatuli het ergens noemt; het is de waardevermindering van de mens door het specialisme, nadat het specialisme uit de waardevermeerdering van de mens als individu door de Renaissance was voortgekomen. Want dit behoort op de voorgrond te staan: niet veel-weten is de mens waardig, en evenmin weinig-weten of

[p. 408]

niets weten, maar waardig is hem alleen de stijl, waarin hij weet of niet weet. Zowel het tot barstens toe volgepropte hoofd als het hoofd, waardoor men vrij kan schieten, omdat er niets in zit, is een vorm van specialisme in de zin die Multatuli aan dat woord hecht; men ontkomt pas aan het specialisme, als het weten of niet-weten tot iets dient, als het vorm geeft aan de persoonlijkheid, die zich van het weten bedient. Achter het probleem van het specialisme stelt Multatuli dus het probleem van de menselijke waardigheid en het probleem van de persoonlijke stijl; hij wil de ‘uomo universale’ der Renaissance uit zijn graf oproepen, niet echter als wassen beeld uit het panopticum der historie, met historische attributen, zoals de beroemde baard van Leonardo da Vinci, maar als spontane schepping van deze wereld uit deze omstandigheden, waaronder wij leven.

Aan de negentiende-eeuwer, die zich nog in slaap kon laten wiegen door de aanblik van de fraaie voorgevel, die Vooruitgang heet, kon het probleem der Specialiteiten zich nog voordoen als een spel. Die voorgevel is nu radicaal verwoest door een ‘totale oorlog’, waarvan ook Multatuli nog nauwelijks een vermoeden kon hebben. Laten wij hem erkentelijk zijn, omdat hij minstens vermoedde, dwars tegen zijn tijdgenoten in, dat de voorgevel het huis alleen voor de vorm ‘dekte’, verfraaide en tegelijk vervalste. ...